Huurders geven opnieuw een groter deel van hun inkomen uit aan wonen. Dat blijkt uit het driejaarlijkse Woononderzoek van het ministerie van Volkshuisvesting, waarvan het ministerie de cijfers vandaag publiceerde. Daarnaast zijn de belangrijkste uitkomsten volgens de onderzoekers: 1,8 miljoen zelfstandig wonende huishoudens zijn op zoek naar een andere woning en de meeste inwoners (84 procent) zijn tevreden met hun woning.
Gestegen energierekening
Huurders zijn gemiddeld 34 procent van hun inkomen kwijt aan wonen (de zogenoemde netto woonquote), tegenover 33,3 procent in 2021. Tussen 2021 en 2023 zijn zowel de nettohuur als de overige woonlasten gestegen. Dat de woonquote hoger uitvalt, komt vooral door de gestegen energierekening, al is de huur nog altijd de grootste kostenpost. Gemiddeld besteden huurders hier een kwart van hun inkomen aan (24,7%).
Overigens daalde voor de meeste huurders de huurquote, omdat hun inkomsten zijn gestegen. Het Nibud concludeerde daarom onlangs nog dat de komende huurstijgingen voor het gros van de sociale huurders op te brengen zijn. In 2024 woonde driekwart van de huurders in een sociale huurwoning (prijspeil 2023, kale huur) . In 60 procent van de gevallen gaat het daarbij om een corporatiewoning.
Lage inkomens
Bij lage inkomens en huurders in de private sector gaat een beduidend groter deel van het inkomen op aan wonen; 39,5 procent, respectievelijk 41,9 procent.
De woonquote van woningeigenaren is met gemiddeld 22,9 procent aanzienlijk lager dan die van huurders. Misschien is dat een van de redenen dat zij tevredener zijn met hun woning dan huurders; 93 om 68 procent.
Het aandeel huishoudens met een (latente) verhuiswens is toegenomen sinds het WoON 2021: 3,6 miljoen huishoudens willen verhuizen. Omdat meer mensen willen verhuizen en er minder woningen vrijkomen door doorstroming, neemt de druk op de woningmarkt toe. (ND)