Huurders met lagere tot lagere middeninkomens hebben steeds vaker schulden. Dat komt onder meer omdat de huren stijgen en er minder goedkope huurwoningen beschikbaar zijn. Huurders met lage inkomens moeten dus uitwijken naar duurdere woningen. Daarnaast verslechtert de financiële situatie van veel huurders door de stapeling van bezuinigingen op diverse toeslagen. Hierdoor krijgen niet alleen huurders in de bijstand hun huishoudboekje niet meer rond, maar komen ook gezinnen met een modaal inkomen in de problemen. Dat bleek op het jaarlijkse Wooncongres van OTB/TU Delft en Platform31.
Het jaarlijkse wooncongres stond dit jaar grotendeels in het teken van de betaalbaarheid. Volgens cijfers van het OTB/TU Delft leeft 20 procent van de huurders (dat zijn 600.000 huishoudens) onder het sociaal minimum, zoals gedefinieerd door het NIBUD. Tussen het beleid en de realiteit zit tweehonderd euro per maand, constateerde hoogleraar Peter Boelhouwer van het OTB. Met ongewijzigd (huur)beleid stijgt dit aantal huishoudens onder het sociale minimum naar 660.000 in 2017.
Het Planbureau voor de Leefomgeving concludeerde al in 2012, nog vóór de huurstijging van gemiddeld 9 procent in de laatste twee jaar, dat 13 procent van alle huurders een ‘betalingsrisico’ heeft.
OTB en Platform31 zien de problemen groeien en pleiten ervoor dat sociale huurwoningen bereikbaar blijven voor de laagste inkomens en de lagere middeninkomens. Ze zien daarvoor drie mogelijkheden:
1. Woningtoewijzing vaker regelen op basis van inkomen zodat alleen de laagste inkomens recht hebben op goedkopere woningen.
2. Goedkopere woningen bouwen. Dat betekent kiezen voor kleinere woningen en/of minder kwaliteit.
3. De corporatiesector sterker verantwoordelijk maken voor betaalbaarheid en beschikbaarheid van huurwoningen, omdat zij hierop het meeste invloed hebben.