Energielabels zeggen weinig over het feitelijk gebruik. Dat concludeert promovendus Daša Majcen van de TU Delft na analyse van gegevens van zo'n 200.000 woningen, grotendeels uit de sociale huursector. Labels vergelijken alleen de thermische waarde van woningtypen met elkaar en houden geen rekening met het gedrag van bewoners.
Macjen was ook degene die voor de Amsterdamse Rekenkamer het onderzoek uitvoerde naar de effectiviteit van de hoofdstedelijke labelstappen-subsidie aan corporaties. Uit haar onderzoek bleek dat maatregelen die leiden tot een groener energielabel niet leiden tot minder energieverbruik. Een alleenstaande oudere in woning met label G blijkt soms minder energie te verbruiken dan een gezin in label A woning. Sterker nog: bewoners van oude, slecht geïsoleerde huizen hebben vaak een bescheiden gasrekening. En het omgekeerde is ook het geval. De beoogde besparing op de stookkosten valt daarom in de praktijk veelal tegen. Het werkelijke verbruik van een label A woning blijkt gauw 20 tot 30 procent hoger te zijn dan het theoretische verbruik.
Hoe dat komt? De menselijke factor: wie geen cv heeft, verwarmt vaak maar één ruimte, schaart zich rond de kachel en zet de kachel uit als hij niet thuis is. Terwijl bewoners met een HR-ketel en een geïsoleerd huis het eerder overal behaaglijk maken. Kortom: huizen zijn prima energiearm te maken, maar bewoners gooien roet in het eten. Energielabels krijgen pas betekenis wanneer ze worden gekoppeld aan verbruiksgegevens, stelt promovendus Daša Majcen. En ze pleit voor meer aandacht voor voorlichting. "De doorslaggevende factor zijn we zelf, richt het beleid dus ook op de gebruikers.”
Meer info in de boekenrubriek