Rijksbouwmeester Floris Alkemade wil wederom radicale ingrepen in de naoorlogse stad: daar zou vereenzaming op de loer liggen. Op het moment dat maatschappelijke veranderingen aangegrepen worden om grootschalig in te grijpen krijg ik argwaan.
Rijksbouwmeester Floris Alkemade windt er geen doekjes om bij de lancering van zijn ontwerpprijsvraag voor de vernieuwing van de naoorlogse stad: wijken die na de oorlog zijn gebouwd zijn niet goed voor de volksgezondheid! De cijfers spreken boekdelen. De wijken die wij de afgelopen zestig jaar hebben gebouwd werken eenzaamheid in de hand. De gezonde levensverwachting is er aanzienlijk lager en het percentage mensen met obesitas is aanzienlijk hoger. Moet je nagaan wat er gebeurt als de maatschappij ook nog eens vergrijst? Een zeer ingrijpende verbouwing lijkt het enige medicijn. Zachte heelmeester maken immers stinkende wonden.
Op het moment dat maatschappelijke veranderingen aangegrepen worden om grootschalig in te grijpen in de gebouwde omgeving krijg ik argwaan. De stad is traag en leent zich moeilijk voor snelle aanpassingen aan de eisen van de nieuwe tijd. Sociale structuren zijn kwetsbaar en zeer gevoelig voor ondoordachte ingrepen. De Rijksbouwmeester zoekt met deze ontwerpprijsvraag naar inspirerende antwoorden, maar bij mij borrelen vooral veel vragen op.
What’s new?
Ruim twintig jaar is er hard gewerkt aan kennisontwikkeling over de naoorlogse stad. Voorlopers van Platform31, sociologen, ontwerpers, ministeries en ook het Atelier Rijksbouwmeester hebben meters boeken volgeschreven en talloze voorbeeldprojecten gerealiseerd. Hele buurten zijn gesloopt en weer opnieuw opgebouwd om geschikt te maken voor de eisen van deze tijd. Vele miljarden zijn decennia lang vrijgemaakt op de Rijksbegroting en uitgegeven. Honderden woningcorporaties hebben groots geïnvesteerd in vastgoed en openbare ruimte. En nu komt de Rijksbouwmeester met de ontdekking dat de naoorlogse woonwijken niet voldoen aan de eisen van deze tijd en moeten worden aangepakt! De redeneerlijn en de argumenten zijn volstrekt identiek aan die van twintig jaar geleden. Echter, de aanleiding verschilt: twintig jaar geleden was sociale achterstand de motor voor de stedelijke vernieuwing, nu gezondheid.
Zijn er dan geen lessen geleerd?
Als we al twintig jaar ervaring hebben met de vernieuwing van naoorlogse wijken, waarom zetten wij die kennis dan niet in om de opgave die de Rijksbouwmeester agendeert vlot te trekken? Het feit dat er blijkbaar weer een prijsvraag nodig is om ideeën op te doen duidt erop onze professie nog steeds aan een ernstige vorm van chronisch geheugenverlies leidt en een hardnekkige fixatie heeft op alles wat nieuw is. Zelden wordt geprobeerd te leren van projecten die al zijn voltooid. Daarom was ik zo blij dat ik samen met Ivan Nio, Arnold Reijndorp en Anita Blom de ruimte kreeg om te evalueren wat de effecten zijn geweest van tien jaar stedelijke vernieuwing in de Amsterdamse Westelijke Tuinsteden. In ons boek Nieuw-West: parkstad of stadswijk concluderen wij dat de verandering van de geplande stad weldegelijk effect heeft gehad, zowel positief als negatief. Maar de dynamiek van de geleefde stad wordt telkens onderschat en laat zich vaak moeilijk sturen door ruimtelijke ingrepen.
Vraagt de nieuwe tijd om een nieuwe stad?
Het is onder architecten en stedenbouwkundigen gebruikelijk om een belangrijk maatschappelijk thema te gebruiken om een vakdiscussie over stadsvorm, architectonische verschijningsvorm en schoonheid te beslechten. De tuinstadbeweging kreeg het gelijk aan zijn zijde omdat zij korte metten maakte met de ongeorganiseerde negentiende eeuwse stad. Een broeinest van revolutionairen en communisten die de gevestigde orde bedreigden. Grootschalige sloop van historische centra was in de jaren zestig noodzakelijk om de steden klaar te maken voor een nieuwe economische realiteit, gedomineerd door auto’s. En sinds twintig jaar moet de naoorlogse stad het ontgelden. De werkelijkheid is echter dat maatschappelijke en technologische ontwikkelingen zich telkens weer op een wonderbaarlijke wijze weten te nestelen in bestaande ruimtelijke structuren. Vorige week stond daarvan een mooi voorbeeld in de bijlage van het dagblad Trouw. Vier oude vrouwen (80+) kwamen aan het woord. Zij wonen alle vier al tientallen jaren in Nieuw-West: "Om hen heen in de wijk is alles veranderd. Maar zij zijn er oud geworden en voelen zich thuis. Steun hebben ze aan hun dagelijkse contacten via de telefooncirkel."
Trouwens, is de naoorlogse stad ongezond?
Het antwoord op deze vraag kan kort zijn: nee! Eerder het tegenovergestelde. Vrijwel alle ziekenhuizen staan in de naoorlogse stad, evenals de meeste verzorgingstehuizen. Iedereen die op medische hulp is aangewezen komt in wijken en gebouwen die na de oorlog zijn gebouwd. Toch zijn er opvallend veel naoorlogse wijken die het slecht doen in de gezondheidsstatistieken. Nieuw-West is zo’n wijk, net als het Utrechtse Overvecht waar ik in het kader van de Internationale Architectuur Biënnale Rotterdam een jaar lang onderzoek naar heb gedaan. En de verklaring is vrij eenvoudig: wijken met een grote sociale woningvoorraad kennen ook altijd een concentratie van sociale en maatschappelijke problemen. Gezondheid hangt nauw samen met opleidingsniveau, inkomen en maatschappelijke integratie. De fysieke leefomgeving speelt in de Nederlandse steden een bescheiden rol. De naoorlogse stad is dus niet gezond of ongezond, maar er leven wel veel ongezonde mensen.
Is gezondheid dan geen relevant thema?
De geneeskunde is in Nederland van zeer hoog niveau, maar niet alles valt te genezen. Wetenschappers als Machteld Huber hebben aangetoond dat de grootste winst gehaald kan worden als mensen ondanks hun gebreken toch een zinvol bestaan kunnen leiden. De beste preventie is het voorkomen van eenzaamheid, ervoor zorgen dat mensen het gevoel hebben dat ze meetellen. Ongeacht of ze nu een ziekte hebben, of een gebrek, of opgesloten zitten in een maatschappelijke achterstandssituatie. Dus als wij er door ruimtelijke interventies voor kunnen zorgen dat er meer kansen zijn om minder eenzaam te worden, moeten wij dat zeker niet nalaten! Maar wees niet te optimistisch over de effecten van een ruimtelijke ingreep. En besef dat een groot deel van de naoorlogse wijken juist ontworpen is om ontmoeting en gemeenschapsgevoel te stimuleren. Dus probeer vooral gebruik te maken van de sociale structuren en fysieke ruimtes die er al zijn. Ookal kennen die, net als mensen, vaak gebreken.
Zijn er concrete kansen?
De naoorlogse wijken zijn verzamelplaatsen voor stoere zorggebouwen, scholen en buurthuizen. Door schaalvergroting in het onderwijs, de nieuwe Woningwet, de Wet Maatschappelijke Ondersteuning en de herziening van de Wet Langdurige Zorg is de financiële basis onder de exploitatie van dit vastgoed grotendeels weggevallen. Om te overleven verkopen de eigenaars massaal het vastgoed aan partijen die er zoveel mogelijk woningen willen bouwen. Onbedoeld maar onvermijdelijk verdwijnen daardoor ook alle ‘huiskamers’, biljartzalen, mini theaters, inlooprestaurants, zorgsteunpunten, huisartsenpraktijken en verenigingsruimten die nog steeds dankbaar gebruikt werden door de buurtbewoners. De transitie in het zorgstelsel leidt er dus toe dat in korte tijd een groot deel van de publieke ruimten in Nieuw-West ontmanteld worden. Precies op het moment dat deze juist harder nodig zijn dan ooit. Dus als er ergens een kans ligt, dan is het wel in het hergebruik van grotere zorgcomplexen die gewoon hard op zoek zijn naar een nieuwe exploitatie.
Who cares?
Ik ben blij dat de Rijksbouwmeester zich hard maakt voor de vernieuwing van de naoorlogse wijken. De grote operatie die twintig jaar geleden startte is namelijk nog lang niet voltooid. Maar laten wij vooral voortbouwen op de lessen die wij inmiddels hebben geleerd. Want er is veel fout gegaan en tegelijkertijd zijn er ook grote successen geboekt. En laten wij vooral niet te veel haast maken. De stad is een traag en kwetsbaar systeem dat vraagt om goed doordachte ruimtelijke en sociale interventies. Laten wij ons hoofd niet op hol brengen door de telkens veranderende wet- en regelgeving en ons richten op echte doelen. Het is dus niet de vraag hoe, zoals de Rijksbouwmeester het formuleert, ‘transformatievoorstellen kunnen bijdragen aan de grote structuurveranderingen in de zorg'. Het is vooral de vraag hoe wij, ondanks alle structuurveranderingen in de zorg kunnen bouwen aan wijken die steeds vitaler worden. Waar het publieke domein diverser en aantrekkelijker wordt voor steeds meer verschillende mensen met steeds meer verschillende behoeften. En dat doe je niet door wijken en sociale structuren uit te gummen omdat de wet- en regelgeving is veranderd. Dat doe je vooral door precies te zijn en steeds weer nieuwe lagen toe te voegen. Dat doe je door met zorg naar iedere wijk te kijken en op zoek te gaan naar de unieke kwaliteiten en unieke mensen die precies weten wat wel en niet functioneert in de wijk. Doet u mee? Misschien ontdekt u net als wij de aanstekelijke energie van een nieuwe opkomende middenklasse, vaak met Turkse en Marokkaanse ouders, die zich helemaal thuisvoelt in Nieuw-West en er niet over piekert om te verhuizen naar een ander deel van de stad.
Reactie toevoegen