Amsterdamse corporaties mogen ook hun eigen woningbezit niet slopen en vervangen door marktwoningen zonder markttoets. Dat betekent dat als een marktpartij wil bouwen, de corporatie dat niet mag doen. Dat staat expliciet in het Besluit Toegelaten Instellingen Volkshuisvesting (BTIV) dat de minister op de valreep voor de inwerkingtreding van de nieuwe Woningwet publiceerde. De minister negeert daarmee een motie van de Eerste Kamer. Zowel Woningwet als BTIV treden per 1 juli in werking.
De verplichte markttoets is een streep door de rekening van de Amsterdamse corporaties. Een groot deel van hun bezit ligt op erfpacht. Karin Laglas, bestuursvoorzitter van Ymere, sprak tijdens PakhuisNUL20 op 9 juni nog de hoop uit dat Ymere ook op erfpachtgrond het eigen woningbezit zou mogen herstructureren. "Niet omdat we zonodig zelf willen bouwen, maar die markttoets maakt het gewoon complexer." Voor gedifferentieerde bouwprogramma's moet men nu op zoek naar commerciële partners. Institutionele beleggers als Syntrus Achmea hebben Blok er van weten te overtuigen de markttoets te handhaven. Volgens directievoorzitter Henk Jagersma voorzien beleggers in steden als Amsterdam graag in de grote vraag naar middensegment huurwoningen.
Het ministerie van BZK publiceerde op 19 juni de definitieve versie van het BTIV, de opvolger van het Besluit Beheer Sociale Huursector (BBSH). Het BTIV is een Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB), een besluit waarin details voor de uitvoering van een wet zijn vastgelegd. Deze maatregel wordt gelijk met de nieuwe Woningwet van kracht. Andere Ministeriële Regeling worden per 1 januari 2016 en 1 januari 2017 van kracht.
Een belangrijke wijziging ten opzichte van de conceptversie zit volgens Aedes bij de bepalingen van de juridische splitsing van maatschappelijke diensten (DAEB) en de commerciële diensten(niet-DAEB). Bij een juridische splitsing stelt de minister nu twee beperkingen. Ten eerste mag slechts 10 procent van de potentieel ‘te liberaliseren’ DAEB-woningen over naar de niet-DAEB-tak. Daarnaast mag slechts 60 procent eigen vermogen worden meegegeven worden aan de commerciële poot. Hiervan afwijken is alleen mogelijk als een hoger percentage aantoonbaar noodzakelijk is voor de financiële continuïteit van een van beide onderdelen.