Gelukkig ben ik er zeker bij tijd en wijle, maar domweg gelukkig zijn is voor een bewoner van een hoogbouwflat in de Bijlmer bijna niet te doen. Het is meer een geheim soort geluk, alsof je van iets verbodens proeft, vermengd met het verdrietige gevoel dat al dat moois spoedig zal zijn verdwenen. Gesloopt. Gealmeriseerd.
Kom ik laatst zaterdagavond thuis na een dag lesgeven in Rotterdam, twintig minuten later – op weg naar mijn stamcafé - doet de lift het opeens niet meer. Hij blijkt onder de begane grond te zijn gezakt, doordat er acht bovengemiddeld mollige Surinaamse oma’s in staan, fris gecoiffeerd en in hun mooiste provinciaalse zomerjurken, op weg naar een bigi yari. ‘Kunnen jullie niet tellen?’ roep ik geërgerd door het patrijspoortraampje. Die lift is elk weekend stuk en het duurt minstens tot in de loop van maandag voor hij weer op gang wordt gebracht. Voor de ouderen, gehandicapten en mensen met kleine kinderen is dat een groot probleem. Er maken honderd huishoudens gebruik van, dus je bent een aso als je de instructies op het bordje (maximaal 600 kilo) niet ter harte neemt. Trouwens, de rekening van de brandweer die de gestrande bewoners komt bevrijden, wordt door het hoofdkantoor van de monopolistische woonbaas over álle huurders verdeeld.
Voor iedereen komt er een moment dat hij niet langer is opgewassen tegen de geluidsoverlastplegers, liftpissers, entreedeurvernielers, zwerfjunken en vuilniszakwerpers. Je kunt drie dingen doen: vertrekken, wat de meeste leden van de middenklasse al lang hebben gedaan, je erbij neerleggen of er iets aan doen. Ik wissel voortdurend van positie in dit trilemma. Maar als ik ’s nachts door het weelderige, verlaten Bijlmerpark wandel en geniet van de zangvogels, de egeltjes en de konijnen, dan ben ik weer geheel verzoend met mijn lot. Waar ter wereld woont de onderklasse zo mooi en kan de kosmopolitisch ingestelde, vrijgevestigde professional zich ongezien door OSM uitleven? In de Bijlmer heb je ruime, lichte woningen met een flexibele indeling, omgeven door een fraai park met boomgroepen en bosschages, grasvelden waarop je alle soorten sporten kunt beoefenen, meanderende voetpaden, glooiingen en romantische waterpartijen. Overal staan kunstwerken in de openbare ruimte. Toeristen komen er nooit. Je woont er vrij, je bent altijd onder ons met mensen die van heinde en verre in de Bijlmer zijn neergestreken.
Het uitzicht vanaf mijn galerij is werkelijk fenomenaal, zeker sinds het El Al-vliegtuig voor mijn deur neerstortte. De weidsheid, de bij elke stap verschuivende, meetkundige doorkijkjes die worden gevormd door de honingraatblokken, het overdadige groen dat contrasteert met die majestueuze, op reusachtige cruiseschepen gelijkende flats, de indrukwekkende hoge metrobaan en de frisse lucht zijn onbetaalbaar. Als ik op mijn balkon sta, zie ik de skyline van Zuidoost en de Philips-toren. Bij helder weer zelfs de kerktoren van Ouderkerk.
Het is diep triest dat de Amsterdamse overheid mijn geliefde wijk, ontworpen door ir. Siegfried Nassuth (hij kreeg voor zijn door Le Corbusier geïnspireerde oeuvre een prijs van het Amsterdams Fonds voor de Kunst) zo heeft laten verpauperen en verloederen tot een peil waarvoor we ons in Nederland zouden moeten schamen. Om na jaren liefdeloos beheer en - gedoogd - woonwangedrag tot de slotsom te komen dat de hoogbouw maar grotendeels plat moet. Vervolgens maken ze antistedelijke, zielloze laagbouwwijkjes. Ik noem het een mega-witteboordenmisdrijf.
Bernadette de Wit.