Estafette-column met reflecties op het stedelijk leven. Deze keer: Van J.C Bloem naar Martin Werkman.
Het eerste zonlicht kruipt over de geraniums. Dan over lavendel, oleanders en cactussen. Door m’n open balkondeur komt het stadsrumoer: voorbijrijdende auto’s, de stadsbussen, de tram. Het geluid van stemmen: pratende moeders die kinderen met de fiets naar school brengen. De meisjes van de overkant, hun dikke zwarte haar in een vlecht, gaan dansend en kwebbelend aan de hand van moeder de deur uit. Het zwoegende geluid van de wasserette voegt zich daarbij. Met veel geraas gaat het rolluik van de kapper omhoog. Verderop veegt de buurvrouw de straat. Het geluid van een vliegtuig: Gerlach Cerfontaine heeft weer eens van baan gewisseld. In de verte het constante lawaai van de A10 West, afhankelijk van de windrichting hard of zacht. Ik maak een kop thee. Buiten spoedt buurman Solak zich naar de moskee. Buurman Kouâa stapt in zijn lesauto voor een drukke dag en buurtregisseur Nederveen begint aan een ontspannen wandeltocht door het “onveilige getto”. Zo maar een gewone dag in de Roelantstraat in Bos en Lommer, anno 2003.
Mijn vrouw en ik wonen hier al dertig jaar. Op een portieketagewoning, vijftig vierkante meter groot. We kwamen uit Oost van een halve woning en waren de koning te rijk. Drie kamers, een balkon voor en achter. Een rustige buurt. Een beetje chique buurt, zeiden onze vrienden. Maar dan wel met iets van vergane glorie, vonden wij. Toen nog woonden er veel oudere Amsterdammers, net uit de kinderen. Nu, dertig jaar later, zijn de meesten dood of verhuisd. Wij zijn de laatsten der Mohikanen. Op onze trap wonen nog twee andere buren van toen, maar verder Amsterdammers van Zuid-Amerikaanse, Pakistaanse, Turkse, Iraanse en Indiase afkomst. Dat is te ruiken bij het avondeten en te horen aan de conversatie op de trap wanneer Djengiz met zijn vriendjes gaat voetballen.
Wij wonen in het deel binnen de A10 West, waar chic en sjofel samen gaan, waar stukken van straten bewoond worden door allochtone Amsterdammers, met hier en daar een verdwaalde oorspronkelijke Amsterdammer (ooit afkomstig uit Friesland, Indonesië of Den Haag, zoals ik), waar steeds meer jonge tweeverdieners komen, die de ligging op de grens van de oude en nieuwe stad ontdekt hebben, die de gemengde cultuur met de allochtone groenteman, de Turkse bakker, de Indische Toko, de Italiaanse Pizzeria als normaal ervaren. Die mét hun kinderen genieten van speeltuin, kinderboerderij en park. En natuurlijk van hun “woning met veel authentieke details”.
Bos en Lommer is een bijzonder stukje Amsterdam. Het is een gemankeerd wonder van sociaal-democratische stedenbouw. Gemankeerd omdat de huizenblokken uit verkeerde bezuinigingsdrift te dicht op elkaar staan. Wonder, want eerste voorbeeld van strokenbouw in Amsterdam. Sociaal-democratisch, want gebouwd in de traditie van betaalbare woningbouw voor arbeiders en middenstand. Een stedelijk dorp, dat bouwgeschiedenis uit vier eeuwen omvat, met veel openbaar én ingesloten groen, verborgen plekjes met een prachtig kinderbad, maar ook de bekende Kolenkitkerk. De nachtegaal zingt er, de Vlaamse gaai zwerft er in troepen rond, de buurman houdt kippen in de tuin.
Een verguisd stuk stad, dat met dédain bekeken wordt. Voorbeeld van “het multiculturele drama, getto, vuilnisvat en afvalput”. Ik weet wel beter. Inderdaad: Amsterdam Centrum is anders. Gelukkig dat er nog wijken zijn waar gewone mensen betaalbaar kunnen wonen. Mijn dorp is zo’n wijk, waar bewoners elkaar groeten op straat, een praatje maken over het weer of de kinderen, waar groepen moeders in djellaba’s met kinderwagens langzaam voort slenteren en waar een gehaaste yup even na zevenen zijn oldtimer neerzet. Hoeft ie geen parkeergeld te betalen. Ik prijs me gelukkig dat ik hier woon.. Die strontvervelende hangjongeren op de hoek, nemen we op de koop toe. Net als die verdomd kleine woning.
Martin Werkman