Dat op de Amsterdamse woningmarkt weinig vrij komt, is genoegzaam bekend. Maar de ene groep bewoners heeft toch nog wat meer kans op een woning dan de andere. Volgens de eerste ‘slaagkansenmonitor’ komen met name gezinnen er bekaaid vanaf. Deze monitor is een initiatief van het Amsterdams Volkshuisvesting Overleg (AVO). De Stedelijke Woningdienst en de Federatie tekenen voor de uitvoering.
De slaagkansenmonitor is een nieuwe vinger aan de pols van de Amsterdamse woningmarkt. De gemeente, stadsdelen, corporaties en Huurdersvereniging Amsterdam hebben kwantitatieve doelstellingen geformuleerd voor de ontwikkeling van de woningvoorraad in de periode 2000-2010. De verwachting is dat met het bereiken van die doelstellingen ook de slaagkansen voor de verschillende groepen zullen verbeteren. De slaagkansenmonitor bekijkt jaarlijks of dit ook werkelijk gebeurt, en of het voor alle groepen evenwichtig gebeurt. Starters en lagere inkomensgroepen krijgen daarbij extra aandacht, vanwege de beoogde daling van de kernvoorraad+.
De eerste slaagkansenmonitor is niet zo uitgebreid als de monitors die vanaf 2002 zullen verschijnen. Dat komt doordat er nog geen gegevens beschikbaar zijn van WoningNet. De eerste monitor is deels gebaseerd op het steekproefonderzoek Wonen in Amsterdam 1999.
Leeftijd
Welke groep woningzoekenden wist afgelopen jaren welk deel van de markt te veroveren? Als we kijken naar leeftijd, dan blijken jonge mensen tot 34 jaar blijken groot deel uit te maken van de groep die geslaagd is op de woningmarkt. Dat heeft veel te maken met de samenstelling van de woningvoorraad in Amsterdam. Veel jongeren vinden hun plek in de vele kleine en goedkope huurwoningen. Ze kunnen vooral terecht in de particuliere huursector en minder in de sociale huursector. In 2000 bedroeg het aandeel van starters in de particuliere huursector maar liefst 79%, tegen 38% in de sociale huursector. Opmerkelijk is bovendien dat relatief veel jongeren hun slag hebben kunnen slaan in de koopsector: 51% van de groep die hier slaagde is tussen de 23 en 34 jaar. Binnen de sociale huursector zijn de slaagkansen voor ouderen boven de zestig jaar aanzienlijk hoger dan voor jongeren. Dat komt door de toewijzing op basis van woonduur.
Huishouden
Alleenstaanden blijken een relatief hoge slaagkans te hebben in vergelijking met stellen met kinderen. Dat geldt vooral voor de hele huursector. Gezinnen hebben de laagste slaagkansen, zelfs al telt het gezin slechts één kind. In de totale woningvoorraad scoren eenoudergezinnen lager dan het Amsterdamse gemiddelde, maar in de sociale huursector juist erboven. Stellen zonder kinderen slagen relatief vaker in de koopsector dan in de sociale huursector.
Geld
De slaagkansen voor hogere inkomens in de totale woningvoorraad zijn groter dan voor lage inkomensgroepen. Dat zal niemand verbazen. Hoe rijker je bent, hoe makkelijker je een huis kunt huren of kopen. Opmerkelijk is dat de slaagkans voor woningzoekenden in de secundaire doelgroep, tot de ziekenfondsgrens, lager ligt dan die van de primaire doelgroep. De slaagkans voor de primaire doelgroep in de totale voorraad ligt een fractie onder het Amsterdamse gemiddelde, maar in de sociale huursector ligt deze ruim erboven. Dit wordt natuurlijk veroorzaakt door de inkomenscriteria in de huisvestingsverordening.
Tekorten
Een vergelijking van vraag en aanbod toont aan dat op de Amsterdamse woningmarkt twee belangrijke kwalitatieve tekorten bestaan. Er is een tekort aan grote woningen (zowel binnen de kernvoorraad(+) als daarbuiten) en aan koopwoningen. Slaagkansen in de sociale huursector worden vooral beïnvloed door de ontwikkeling van het totale aanbod. De positieverandering van groepen woningzoekenden ten opzichte van elkaar speelt een minder belangrijke rol. Het aanbod is in 2000 sterk afgenomen, mede door het inzakken van de nieuwbouwproductie. Dat heeft consequenties voor alle groepen woningzoekenden.
[Beppechien Bruins Slot, SWD]