‘Sociale investeringen van corporaties hebben geen aantoonbaar effect’, aldus het het rapport ‘De baat op straat’. Gerald Marlet van het bureau Atlas van Nederlandse Gemeenten verdedigt dan ook de stelling. Jeroen Frissen van Ymere vindt de conclusies op zijn minst te voorbarig, te algemeen en te beperkt.
Dat was schrikken. Volgens de nu bekende cijfers gaven Nederlandse woningcorporaties in 2006 nog ruim 300 miljoen euro uit aan sociale investeringen in Vogelaarwijken. Dit dus naast de investeringen in de fysieke vernieuwing. Voor 2008 zal dat niet minder zijn geweest. En dan komt het Utrechtse onderzoeksbureau Atlas voor gemeenten in samenwerking met SEO economisch onderzoek met een rapport (‘De baat op straat’) waaruit zou blijken dat “de effectiviteit van sociale investeringen van woningcorporaties niet kan worden aangetoond”.
Deze conclusie komt dat des te harder aan omdat juist in gebieden waar corporaties veel bezit hebben, problemen rond leefbaarheid en veiligheid naar verhouding het grootst zijn. De corporaties voelen zich daar medeverantwoordelijk voor én zijn daar de afgelopen jaren door overheden medeverantwoordelijk voor gemaakt.
Wie de rol van de corporaties bij de sociale vernieuwing van hen zou moeten overnemen, blijft grotendeels onduidelijk. De onderzoekers bepleiten – voorspelbaar – voor aanvullend onderzoek naar de sociale activiteiten van andere partijen die zich in de vernieuwingsgebieden begeven, zoals de gemeente, de politie en het maatschappelijk werk.
Gerard Marlet, één van de betrokken onderzoekers, krijgt hier weerwoord van Jeroen Frissen, manager Advies en Innovatie bij Ymere. Frissen laat er op zijn beurt geen misverstand over bestaan: het onderzoek zou te algemeen zijn, de conclusies te voorbarig en het beeld van de sociale activiteiten van woningcorporaties karikaturaal. Zijn eigen conclusie: “De ervaring in achterstandswijken leert dat het investeren in stenen vooral effectief is als je tegelijkertijd investeert in mensen. De effectiviteit van deze gecombineerde aanpak is aantoonbaar met een maatschappelijke kosten-batenanalyse.”
EENS:
"We hebben gewoon geen meetbaar effect kunnen vaststellen."
Jullie hebben gekeken naar het effect van investeringen van corporaties op het terugdringen van overlast, onveiligheid en verloedering in verschillende buurten. De conclusie is nogal opzienbarend. Het werkt niet! U moet zeker zijn van uw zaak?
Marlet: “Wij hebben onder meer gebruik gemaakt van eigen gegevens van woningcorporaties. Let wel, het gaat niet om losse casestudies, maar om een het hele land dekkende kwantitatieve meting met objectieve gegevens. Het was overigens niet eenvoudig om de gegevens van verschillende corporaties per doel en per locatie te ordenen. Er zijn investeringen in bewoners: zoals cursussen, participatietrajecten of ondersteuning van buurtinitiatieven. En er zijn investeringen in de woonomgeving, zoals dienstverlening of het inhuren van een buurtbeheerder. Het onderzoek naar de maatschappelijke effecten van die investeringen zou er overigens mee gebaat zijn als corporaties daarvoor een uniforme registratie bijhielden.
Daarbovenop hebben we de fysieke investeringen gemeten die effect zouden kunnen hebben op het terugdringen van overlast, onveiligheid en verloedering. Dan moet je bijvoorbeeld denken aan onderhoud of vernieuwing.”
“Uit ons onderzoek blijkt gewoon niet dat de sociale investeringen van corporaties meetbaar effect hebben gehad. De fysieke inspanningen hadden dat wel. Onderhoud aan gebouwen heeft effect, herstructurering heeft effect en de verkoop van bestaand bezit heeft ook effect. Je kunt zelfs stellen dat iedere verkochte sociale huurwoning een leefbaarheidswinst oplevert. Die hebben we becijferd op tienduizend euro. Theoretisch zouden sociale investeringen wel een uitgesteld effect kunnen hebben, maar we hebben dat op basis van de beschikbare gegevens niet kunnen vaststellen. Het heeft dus voor corporaties geen zin geld te steken in buurtbarbecues, buurtcomités en buurtwerkers.”
Dan blijft de vraag wie de met name na-oorlogse wijken moet aanpakken en hoe? Je ziet daar een cumulatie van werkloosheid, taalachterstand, schooluitval, criminaliteit, drugshandel, inzakkende buurteconomie en vervuilde omgevingen. Corporaties zien de waarde van hun bezit daar niet graag afnemen. Bovendien kun je vrije huur- en koopwoningen in een herstructureringsgebied lastig afzetten zolang die problemen het beeld van mogelijke nieuwe bewoners van zo’n wijk bepalen.
Marlet: “Wat zeker helpt is mensen aan werk helpen. Opheffen van werkloosheid heeft een keihard effect op de leefbaarheid. Dat is een taak van instellingen die mensen naar werk toeleiden.”
Gerard Marlet is directeur van onderzoeksbureau Atlas voor gemeenten. Hij houdt zich bezig met ruimtelijk-economisch onderzoek, met als specifiek aandachtspunt de verschillen tussen Nederlandse buurten, wijken, gemeenten en regio’s. Hij is ook verbonden aan de Utrecht School of Economics van de Universiteit Utrecht.
Zie ook www.atlasvoorgemeenten.nl
ONEENS:
“Die conclusies zijn op zijn minst te voorbarig, te algemeen en te beperkt.”
Meneer Frissen, dat rapport moet u met stijgende verbazing hebben gelezen. Hoe denkt u over de conclusies?
Frissen: “Het klopt dat het investeren in stenen én in mensen met vallen en opstaan gaat. Maar we zijn ervan overtuigd dat investeren in stenen vooral effectief is als je tegelijkertijd investeert in de bewoners, de buurteconomie en ook het imago van een buurt. Met andere partijen zoeken we voortdurend naar mogelijk effectieve sociale ingrepen. Je kunt zo’n zoektocht simplificeren tot het organiseren van buurtbarbecues, maar daarmee geef je geen volledig beeld van de inspanningen van alle private en publieke partijen die hierbij zijn betrokken.”
Meten jullie dan zelf het effect van sociale ingrepen en zijn daar voorbeelden van?
Frissen: “Neem de Indische Buurt. Bewoners bleven die buurt slecht beoordelen, ondanks miljoeneninvesteringen in de stenen. Daardoor zijn we met een gecombineerde aanpak van start gegaan. Het huidige Timorplein is daar het resultaat van. In de oude ambachtsschool zitten nu allerlei horecavoorzieningen, een vergaderzaal, digitale speelmogelijkheden en een onderzoeksinstituut. Het is een belangrijk cultureel en economisch centrum voor de buurt geworden. Dat hebben we ook gemeten aan de hand van een samen met onderzoeksbureau RIGO ontwikkelde maatschappelijke kosten-batenanalyse. Die analyse toont aan dat onze sociale investeringen daar effectief bijdragen aan de leefbaarheid. Dat zien we ook bij andere sociale investeringen, bij bewonersparticipatie, leerwerkbedrijven of multifunctionele gebouwen.”
Dus de conclusies uit ‘De baat op straat” deugen niet?
Frissen: “Ze zijn op zijn minst te voorbarig, te algemeen en te beperkt. Te voorbarig, omdat je het effect van investeren in mensen alleen op termijn kunt meten. Te algemeen omdat alle sociale investeringen en effecten op een hoop zijn gegooid. Successen en tegenslagen vallen dan tegen elkaar weg. En te beperkt, omdat leefbaarheid veel verder gaat dan veiligheid alleen.”
Toch moet het rapport te denken geven, al was het maar over de reikwijdte van diverse sociale investeringen en de verwachtingen die je als corporatie mag koesteren.
Frissen: “Net als bij fysieke vernieuwingen zijn er meer en minder effectieve ingrepen. We moeten die effectiviteit meten aan de hand van maatschappelijke kosten-batenanalyses, en binnen een duidelijke context. Kritiek op de wijkaanpak is nodig, om scherp te blijven, maar we willen niet terug naar de tijd waarin corporaties buurten alleen helpen met stenen stapelen. Die stenen zijn niets waard als het de mensen in een wijk niet goed gaat.”
Jeroen Frissen is manager Advies & Innovatie bij woningcorporatie Ymere, bedrijfsonderdeel Markten & Innovatie. Hij is verantwoordelijk voor het concernbrede woonbeleid, de innovatie en de ontwikkeling van de modellen ter ondersteuning van de besluitvorming, zoals de genoemde kosten-batenanalyse.