Ambtelijk Amsterdam ondergaat een grootschalige stoelendans. De vele diensten worden ondergebracht in een viertal clusters. Wonen, het Ontwikkelingsbedrijf en de dienst Ruimtelijke ordening maken straks deel uit van de sector Ruimte & Economie. Beoogd directeur Cis Apeldoorn droomt van een einde aan de ‘wij/zij-cultuur’: “Het gaat er niet om voor welke bestuurder een ambtenaar werkt”.
Het ambtelijk apparaat van Amsterdam bestaat vanaf midden 2014 uit vier clusters: Sociaal, Dienstverlening & Informatie, Bedrijfsvoering en Ruimte & Economie. Het cluster Ruimte & Economie is een bundeling van de huidige diensten en stadsdeelonderdelen in de ruimtelijke sector, inclusief kunst en cultuur. Tezamen vormen zij dertien resultaat-verantwoordelijke eenheden (RVE’s). Is bij de oude diensten nog sprake van een integrale verantwoordelijkheid; in de nieuwe bundeling wordt de bedrijfsvoering ( communicatie, personeelsbeleid, administratie, ict en huisvesting) stedelijk georganiseerd. In de RVE’s wordt de expertise gebundeld die nu nog te vinden is in de afzonderlijke stadsdelen en bij de oude diensten. Zo ontstaat één werkapparaat voor alle acht besturen in de stad. Elke eenheid heeft zijn eigen management. |
Cis Apeldoorn heeft een duidelijk beeld van het toekomstig functioneren van de ambtelijke organisatie. “Het is mijn droom dat het niet uitmaakt bij welk organisatieonderdeel iemand werkt of wie de vraag stelt: de wethouder op het stadhuis of de bestuurder in het stadsdeel. Dat onderscheid maken is oud denken. Het gaat er niet om voor welke bestuurder een ambtenaar werkt. Het gaat om de inhoud en de consequenties van ons handelen voor Amsterdam.”
De gemeentesecretaris nodigde haar vorig jaar uit te solliciteren naar de functie van kwartiermaker. Inmiddels is zij de beoogde nieuwe directeur Ruimte & Economie, een cluster van “resultaat-verantwoordelijke eenheden” (RVE’s) met ruim tweeduizend ambtenaren. “De opheffing van de stadsdelen, de noodzaak te bezuinigingen en alle veranderingen in de buitenwereld – burgers verlangen ontkokering - vragen van ons een andere organisatie en een andere werkwijze. Flexibeler. Sneller.”
“De beweging naar meer samenwerking en verbinding heeft zich al eerder ingezet. We zijn vier jaar geleden naar zeven stadsdelen gegaan. Ook hebben we ons huisvestingsbeleid gebundeld. Ik zie de clustervorming en de stadsdelen nieuwe stijl als een vorm van doorontwikkeling. Wij zijn daarin niet de enige gemeente. Andere steden doen dat ook.”
Apeldoorn kent de stad met al haar afzonderlijke ‘toko’s’ maar al te goed. Zij werkt sinds medio jaren tachtig bijna onafgebroken bij de gemeente. Bij stadsdeel Osdorp, op het stadhuis, bij het Grondbedrijf, bij stadsdeel Zuid en bij het OGA. “Ik ken het krachtenveld. Ik weet wat er speelt. Er gaat in onze stad heel veel goed. Toch kan het door betere samenwerking op sommige plekken met minder kosten. En in kortere tijd. Door met elkaar de synergie te zoeken, kunnen we veel meer doen voor burgers, bezoekers en bedrijven. Maar de gemeente is soms meer met zichzelf, dan met de burger bezig. Vergeet ook niet: de stad wordt sterk versnipperd aangestuurd en is gepolitiseerd. Aan de andere kant. Er zijn al mooie voorbeelden van bundeling. Nog geen jaar geleden opereerden de grootstedelijke projectbureaus los van elkaar. Ieder onderhandelde met bijvoorbeeld Ymere, zonder dat van elkaar te weten. Nu slaan we de handen ineen. Met als resultaat dat we veel sneller kunnen schakelen tussen overheid en markt.”
Sociale lijntjes
Haar sector is straks ook verantwoordelijk voor de voormalige Dienst Wonen. De fusie met Zorg en Samenleven – nog maar kortgeleden tot stand gekomen - wordt ongedaan gemaakt. Een ongelukkig huwelijk? “De politiek heeft die keuze gemaakt. Ik begrijp daarvan de voordelen. Denk aan de afspraken met onze corporaties. Er zijn meer redenen te bedenken. Wonen moet voor de uitgifte van bouwlocaties goed samenwerken met het Grondbedrijf. We besteden veel aandacht aan het middensegment op de woningmarkt. Ook is het goed de relatie tussen wonen, de creatie van aantrekkelijke woonmilieus en de stad als economische motor te versterken. Verder zijn hun ‘sociale lijntjes’ op gebied van zorg, doelgroepenbeleid en handhaving heel belangrijk. Daarmee kunnen we nieuwe verbindingen tussen sociaal en fysiek maken.”
Eén ambtelijk apparaat
Toekomstige stadsdeelbestuurders zijn bezorgd dat zij straks ontwikkelaars, bouwers en burgers niet meer goed van dienst kunnen zijn. Apeldoorn snapt die bezorgdheid. Maar het nieuwe stelsel waarborgt volgens haar dat de stadsdelen zich in wijken en buurten kunnen ontwikkelen tot regieachtige, opdrachtgevende organisaties.
“We moeten met z’n allen leren dat we één ambtelijk apparaat voor de hele stad hebben. Zonder een hiërarchie in besturen. Iemand die bij een RVE werkzaam is, die werkt niet alleen voor de wethouder, maar evengoed voor Oost of Nieuw-West. Bovendien mogen de stadsdeelbestuurders van ons continuïteit en kennis verwachten. De managers van de RVE’s zullen in mijn beeld elk half jaar met de stadsdelen afspraken maken over de benodigde capaciteit, de gewenste kwaliteit en wat we doen als die niet uit de verf komt. Eigenlijk gaat het om de vraag: welke resultaten wilt u bereiken? Hoeveel en welke capaciteit heeft u daarbij nodig? Als stadsdelen erin slagen goed duidelijk te maken wanneer zij wat willen hebben, dan houden zij de beschikking over voldoende kennis. En is continuïteit verzekerd. Bedenk ook dat de reorganisatie stapsgewijs verloopt. Het merendeel van de mensen die nu in de stadsdelen werkt, zal daar naar mijn verwachting ook volgend jaar nog werken.”
Externe prikkels
Apeldoorn noemt het Ingenieursbureau van de gemeente als voorbeeld hoe de toekomstige RVE’s moeten gaan functioneren. Veel stadsdelen huren ingenieurs in. “We willen alle ingenieurs in één bureau samenbrengen. De samenleving vraagt steeds vaker om innovatieve aanbestedingsvormen waarbij meer gebruik wordt gemaakt van de creativiteit van de markt. Onze ervaring daarin staat nog in de kinderschoenen. Eén bureau maakt het veel makkelijker de noodzakelijke kennis over moderne marktbenadering te vergaren. Vervolgens kunnen de ingenieurs hun kennis inzetten voor hun opdrachtgevers in stad en stadsdelen.”
Verder wijst zij nog op een belangrijke externe prikkel om de kwaliteit hoog te houden. “We kennen geen gedwongen winkelnering. Mocht een bestuurscommissie de kwaliteit onvoldoende vinden, dan kan de kennis van ingenieurs of stedenbouwkundigen elders worden ingekocht. En dan heeft de ambtelijke organisatie een probleem. We zullen dus alert zijn en wakker blijven.”
Nu kent elk stadsdeel eigen verordeningen. Of een afzonderlijke woonvisie. In de nieuwe constellatie wordt nog maar op één plek beleid gemaakt: op het stadhuis. Maar wel in goed overleg met de zeven bestuurscommissies. Althans, dat is het voornemen. Daartoe zijn de RVE’s samengesteld uit mensen van de centrale stad en de stadsdelen. |
Vooraf lijkt het vertrouwen niet groot. Apeldoorn hoopt niettemin dat een andere cultuur een kans krijgt. “In gesprekken met stadsdeelbestuurders heb ik kennis genomen van hun bezorgdheid. Ik oordeel niet over hun gevoel. Ik kan alleen maar zeggen dat geen enkele RVE alleen zijn resultaten kan halen. We hebben elkaar allemaal nodig. De bestuurscommissies zijn de oren en ogen van een gebied.”
Voor Apeldoorn zijn de eerste signalen wel hoopgevend. ”Er komen mensen bovendrijven die staan te trappelen om meer samen te werken. Ook binnen de stadsdelen zijn veel mensen te vinden die hun kennis willen bundelen en van elkaar willen leren. Ik hoop oprecht dat we het elkaar gunnen samen te ontdekken wat het beste werkt. En dat we elkaar niet afrekenen als dingen niet onmiddellijk lukken, want dat laatste zal zeker het geval zijn.”
Zie ook: Stadsdeelbestuurders vrezen machtsstrijd (NUL20, januari 2014)