Over de toekomst van onze groeikernen
Architectuurhistoricus Michelle Provoost heeft met een zeer lezenswaardig boek afgeleverd over het groeikernenbeleid uit de jaren zeventig, waarbij de begrippen 'overloopsteden' en 'gebundelde deconcentratie' zijn gemunt.
In haar openingsessay behandelt ze veel in weinig zinnen: de beleidsvorming van, het politieke klimaat rondom en de maatschappelijke context van het groeikernenbeleid; maar ook de experimenteerdrang in die jaren op tal van terreinen, waaronder de architectuur. In weerwil van de titel: over de toekomst van de groeikernen gaat het nauwelijks.
Wat wordt er soms naar terugverlangd: een overheid die de lijnen uitzet. De groeikernen zijn bij uitstek een product van stevig nationaal beleid. Vanaf eind jaren zestig werden zo'n negentien dorpjes, stadjes en de poldersteden Lelystad en Almere aangewezen om de 'overloop' van de grote stad onder te brengen. Belangrijke drijfveer was de bevolkingsprognose uit 1965 die uitkwam op 21 miljoen inwoners in 2000. Bij de daarvoor noodzakelijke bouwplannen wilde men tegengaan dat het groene Nederland zou dichtslibben. In die periode raakte bovendien de stad uit de gratie en hetzelfde lot trof de de grootschalige flatbouw uit de wederopbouw. De groeikern bood het emanciperende Nederlandse gezin een glorieus alternatief: een eengezinswoning met tuin in een groene kindvriendelijke woonwijk.
Stoutmoedig plan
De concepten van het 'stoutmoedige plan' (dixit Provoost) stonden in de Tweede Nota voor de Ruimtelijke Ordening uit 1966. De uitvoering krijgt echt vaart als het linkse kabinet Den Uyl (1973-1977) zijn schouders eronder zet. Veel jonge architecten en stedenbouwkundigen krijgen in die periode de kans vernieuwende woonconcepten te ontwikkelen. De beroemdste is waarschijnlijk de 'bloemkoolwijk', maar Provoost geeft vele andere voorbeelden. Er waait een nieuwe wind. Symmetrie, strengheid en monumentaliteit zijn taboe. Op elk denkbaar terrein zijn er 'ekspirimenten', ook sociaal. Zo maakt de woongroep furore. Provoost brengt al deze ontwikkelingen knap bij elkaar. Een beetje jammer dat in de verdiepende hoofdstukken na het essay de onderwerpen wel heel breed uitwaaieren.
In het slop
Het groeikernenbeleid raakt in de jaren tachtig in het slop. Nadelen komen in beeld en de urgentie neemt af. Steden vinden zichzelf opnieuw uit. Daarbij horen beleidsbegrippen als 'de compacte stad' en 'stadsvernieuwing' en nog later 'stedelijke vernieuwing'. Onder druk van bezuinigingen wordt de sociale woningbouw - destijds de dominante bouwstroom - sowieso veel soberder. Het ruimtelijk beleid neemt een bocht: weg van sociaaldemocratisch geïnspireerde gedetailleerde overheidsplanning naar een faciliterende, marktgerichte en gedecentraliseerde modus.
Provoost wil met haar toegankelijk geschreven studie een hoofdstuk toevoegen aan de geschiedenis van de ruimtelijke ordening. Het groeikernenbeleid is daaruit volgens haar bewust weggepoetst. Ze stelt daarvoor vooral de auteurs van het standaardwerk 'Ruimtelijke Ordening: van grachtengordel tot Vinex wijk' verantwoordelijk. Zo wordt haar boek verrassend ook nog een afrekening met de auteurs daarvan: Hans van der Cammen van Len de Klerk.
Maar Provoost heeft ook een boodschap: Er is opnieuw woningnood. Het Rijk wil weer regie nemen. Laat het dan bij de programmering ook oog hebben voor de groeikernen. Daar is volgens Provoost nog veel mogelijk, waarbij gelijk het 'onvoltooide project' uit de jaren zeventig kan worden afgemaakt.
Een onvoltooid project. Over de toekomst van onze Groeikernen. Michelle Provoost (red). Uitgever: nai010 in samenwerking met International New Town Institute. 190 pagina's. Pocketformaat. €9,99