Dit boek laat de worsteling zien waarin stedenbouwkundigen zijn verwikkeld sinds de overgang naar de postindustriële samenleving. Vanouds waren zij nauw verbonden en gebonden aan planmatige en voorspelbare stadsontwikkeling. Van Eesteren kon nog decennia vooruit plannen. Voor het overloopbeleid en de Vinex-wijken gold - wellicht in wat mindere mate - hetzelfde.
Die vlieger gaat niet meer op, is het betoog in dit boek. Steden groeien natuurlijk wel, maar de regie die de overheid daarop uitoefent neemt af. Bovendien is er meer onzekerheid over de richting. Er is veel meer dynamiek. De grote industrieën zijn weg en laten soms ondefinieerbare plekken achter. Nieuwe ontwikkelingen verlopen vanwege de crisis traag of onvoorspelbaar. Bewoners kunnen zich snel en gemakkelijk elders vestigen. In de creatieve kenniseconomie werk je tenslotte thuis of in een café.
Bij de hedendaagse stedenbouwkundige ligt vaak de taak ideeën en contra-ideeën uit een moeizaam en langdurig onderhandelingsproces met talloze ‘stakeholders’ tot een conceptuele smoothie te persen.
Toch gloort er licht, aldus de auteur. En dat is de benadering van het ‘onderzoekend ontwerp’ dat aan onderhandelingen vooraf gaat, in plaats van andersom. Zo breng je kansen en belangen in kaart en wordt het planvormingsproces een gezamenlijke zoektocht. Het vormt het juiste midden tussen ‘wij weten wat goed is’ en ‘roept u maar’. Een stad is de uitdrukking van maatschappelijke ontwikkelingen. En een stedenbouwkundige beschikt dan wel niet over een glazen bol, maar wel over gedegen kennis en expertise.
Het programma en ruimtegebruik van de stad, H. Meyer, Uitgeverij Boom Amsterdam, groot formaat paperback, 165 pagina’s, ISBN 978461051752, €32,50. Deel 4 uit de serie ‘De kern van de stedebouw in het perspectief van de eenentwintigste eeuw’