NUL20 bestaat in 2012 tien jaar. De redactie wil dit jubileum niet tevreden terugblikken, maar vooral vooruitkijken. Hoe staat de regio Amsterdam er over tien jaar voor? Welke trends tekenen zich af en op welke wijze kunnen die eventueel worden beïnvloed? We vragen in elk van de zes nummers van 2012 naar de visie van een deskundige buitenstaander op ‘De Amsterdamse metropool, tien jaar later’. Eerdere bijdragen kwamen van Hugo Priemus, Pieter Tordoir en Leonie Janssen-Jansen. In dit nummer hoogleraar Andy van den Dobbelsteen (TU Delft): de stad als energieproducent. |
Tien jaar later? Dat is twee jaar nadat de EU-verplichting is ingegaan om nieuwbouw energieneutraal te realiseren. We weten dan of die woningen ook echt energieneutraal zijn. Belangrijker is dat we dan in de laatste collegeperiode zitten voor het jaar 2025. Volgens verschillende deskundigen een cruciaal jaar voor klimaatverandering, vernieuwbare energie en duurzame investeringen. Wetenschappers stellen dat we ons beleid voor 2025 radicaal moeten hebben gericht op voorkoming van klimaatverandering, om een temperatuurstijging van meer dan 2 graden Celsius nog te kunnen verhinderen.
Is dat belangrijk? Ja, want anders worden zogenoemde tipping points bereikt die leiden tot onomkeerbare effecten. Het spreekwoordelijke hek is dan van de dam, waarmee vermoedelijk nog veel hogere temperaturen zullen optreden. De directe effecten voor ons land mogen bekend worden verondersteld: meer extremen in het weer (extreme neerslag, extreme droogte, meer stormen) en toenemend overstromingsgevaar (door een stijgende zee, toenemende afvoer vanuit de bergen en extreme neerslag).
Geen mondiaal duurzaam energiesysteem
Ook al kan de wereld nog maximaal 75 jaar vooruit met fossiele en nucleaire energie (laat u niet wijs maken dat dit honderden jaren is: het delen van de wereldvraag naar energie door de bekende voorraden leidt tot een maximale termijn van 55-75 jaar), we zullen veel daarvan nodig hebben om een duurzaam energiesysteem te bouwen, gebaseerd op vernieuwbare energie. Denk maar aan de energie die nodig is om een windturbine, zonnepaneel of waterkrachtcentrale te bouwen. Als we voor 2025 onze investeringen niet helemaal hebben gericht op het bouwen van die duurzame infrastructuur, dan blijft er na dat jaar onvoldoende eindige energie over om de hele wereld van vernieuwbare energie te kunnen voorzien.
Recentelijk werd ik door een Australisch contact gewezen op een economische studie, die uitwees dat als we tot 2025 wachten met investeren in duurzame systemen en duurzame technologie, het tegen die tijd inmiddels onbetaalbaar zal zijn geworden. Ergo, we moeten het nu doen, voordat het niet meer kan.
Ik ben in mijn werk niet vaak zo’n samenloop van cruciale ontwikkelingen tegengekomen. Het betekent overigens niet dat onze maatschappij in 2025 volledig duurzaam of energieneutraal moet zijn. Het betekent wel dat er rond die tijd alleen nog maar geïnvesteerd wordt in duurzame ontwikkeling, en dan vooral duurzame energie.
U weet het nu
Het is kortom duidelijk dat we er geen gras over moeten laten groeien: we hebben nog maar 12,5 jaar voordat het 2025 is. Dit betekent ook dat we de boel niet nog een generatie kunnen doorschuiven. Maar met het huidige bouwtempo kunnen we in die periode niet meer dan 10 procent aan (duurzame, energieneutrale) gebouwen neerzetten. De oplossing zal daarom vooral gezocht moeten worden in de bestaande gebouwde omgeving. Energierenovatie op verschillende schaalniveaus wordt dus het devies.
Zo. U weet het nu, en dan kunt u drie dingen doen: 1. U ontkent mijn verhaal, 2. U denkt dat u er toch niets aan kunt doen en negeert het, of 3. U snapt dat u deel uitmaakt van een tie. Ik respecteer 1 en 2, maar ik richt me alleen nog op mensen van categorie 3. Zoals advocaat Roger Cox meldde: “Ik heb nog geen rechtszaak meegemaakt waar het bewijsmateriaal zo overtuigend was als voor menselijke klimaatverandering”. De tijd voor discussies is over, dus we laten ons niet meer remmen.
Leveringsrobuust
Gelukkig kunnen we een heleboel doen. Op verschillende schaalniveaus, dus iedereen kan meedoen. Voor Amsterdam is het van groot belang dat zij op termijn ‘leveringsrobuust’ wordt: bestand tegen crises en haperingen in de toevoer en voor een groot deel zelfvoorzienend. Dat geldt niet alleen voor energie, ook voor water, materialen en voedsel. Het is niet slecht om handel te drijven met andere delen in de wereld, maar de kwetsbaarheid van gecentraliseerde systemen is evident. Om bij energie te blijven: Nederland is voor 98 procent afhankelijk van eindige energiebronnen, en de stad is dat ook. Wat als de toevoer hapert? Het is al vaker gebeurd, soms door ongevallen, door natuurrampen, door technische mankementen en soms door economische of geopolitieke obstakels. En straks door uitputting. Hoe beter een stad daarop is voorbereid, des te robuuster ze is.
Energetische stedenbouw
Amsterdam wil al klimaatneutraal worden, maar dit gaat net wat verder. Gelukkig heeft de stad LES, de Leidraad Energetische Stedenbouw, een handboek voor de aanpak van energieneutrale wijken of buurten. Het bevat een energieanalyse van de stad, uitleg van de stapsgewijze aanpak en een hoop factsheets van energiemaatregelen die helpen om de warmte- of elektriciteitsvraag duurzaam op te lossen. LES maakt gebruik van de Nieuwe Stappenstrategie: 1. Reduceer de vraag, 2. Hergebruik reststromen en 3. Los de resterende vraag duurzaam op (met vernieuwbare bronnen).
In een transitieperiode komt daar nog bij: gebruik eindige bronnen, voor zover deze nog nodig zijn, schoon en efficiënt. Zoek LES op via de website van de Gemeente Amsterdam.
LES is verwant aan de Rotterdamse EnergieAanpak & -Planning (REAP). De Maasstad wil CO2-neutraal worden (subtiel verschil met klimaat- en energieneutraal) en doet daarom al een tijd onderzoek naar een gestructureerde aanpak daarvan. REAP koppelde de Nieuwe Stappenstrategie aan verschillende schaalniveaus in een stad: van gebouw naar buurt, wijk en hele stad.
Warmte-uitwisseling
LES en REAP zijn goede methodes om in de stad te komen tot energieneutraliteit voor warmte en koude. Er gaat in de stad sowieso ontzettend veel afvalwarmte verloren door slechte isolatie van bestaande gebouwen, door ontbrekende warmteterugwinning op ventilatielucht en afvalwater, en door airconditioners (die in de zomer de stad onnodig opwarmen).
Stadsfuncties hebben gelijktijdig tegengestelde energievraagpatronen. Die kunnen op elkaar worden afgestemd, maar elk gebouw heeft nu zijn eigen installaties en houdt geen rekening met de buren. Zo is een supermarkt het hele jaar door aan het koelen (waarbij afvalwarmte in de lucht wordt geblazen), terwijl naastliggende woningen warm worden gestookt met cv-ketels. Dit kan veel slimmer door warmte uit te wisselen, en tussen aanbod- en vraagperiode slim op te slaan.
Energie = Ruimte
De warmtevraag is dus energieneutraal op te lossen – mede dankzij warmte van zon, biomassa en geothermie plus industriële restwarmte -, maar geldt dat ook voor elektriciteit?
Dit ligt gecompliceerder. Als we straks niet meer kunnen beschikken over hoogwaardige fossiele energie, moeten we het aan het aardoppervlak oplossen: Energie = Ruimte. En in een compacte stad is de ruimte beperkt om elektriciteit te winnen van zon en wind. Zou het al mogen, dan zouden alle zuidgeoriënteerde daken belegd met zonnepanelen niet genoeg kunnen opwekken. Dat geldt nog sterker voor kleine windturbines.
Kortom, voor haar duurzame elektriciteitsvoorziening moet de stad beroep doen op haar ommelanden. In de stadsregio is wel voldoende ruimte voor zowel de opwekking van duurzame stroom als de productie van voedsel en water.
Levend organisme
De stad zal een synergetische relatie moeten aangaan met haar regio. Een stad produceert namelijk veel afval, vooral organisch afval. Mits niet te vervuild – hier komt straks wel een puntje burgerlijke gehoorzaamheid kijken – kan dat dienen als nutriënt voor land- en tuinbouw, of voor innovatieve toepassingen zoals algen, die kunnen worden omgezet in biodiesel of proteïne. Organisch afval kan ook worden vergist tot biogas. Zo kan het afval van de stad weer terugkomen als voedsel of energie. Denken we nu nog vooral in individuele belangen en afzonderlijke gebouwen, en is de stad als geheel een brug te ver, in de toekomst zullen we nog groter moeten denken: de stadsmetropool is het levende organisme waarmee we leveringsrobuustheid kunnen creëren en waarmee we dus kunnen overleven.
Het concentreren op de schaal van de stadsmetropool – in plaats van op de wereldeconomie – betekent inderdaad dat we ons meer richten op lokaliteit in plaats van mondialiteit. Is dit erg? Ik vind van niet. Het beste voorbeeld is toch die van markten met lokale producten. In Frankrijk zwijmelen we ervan, en op de Noordermarkt krijgen we er ook een prettig gevoel bij. Dit zal steeds meer de standaard moeten worden als transport simpelweg veel duurder wordt en kiwi’s uit Nieuw-Zeeland of asperges uit Peru flink in prijs gaan toenemen. Niet slecht, want we steunen er de lokale economie mee en de klimaat- en energieproblematiek wordt er alleen maar door verminderd. In ons nog steeds relatief koude land zullen kassen een rol blijven spelen in de voedselvoorziening, maar met moderne kassen is al gebleken dat deze energieleverend in plaats van –verslindend kunnen zijn. Bestudeer op de Floriade het gebouw Villa Flora en zie hoe het werkt.
Energie-boekhouding
Misschien wel het belangrijkste middel om vaart te krijgen in de duurzame energietransitie van Amsterdam, is het monitoren en verantwoorden van de cijfers. Jaarlijks. Monitoring laat op duidelijke wijze zien waar de aanpak slaagt of faalt. Kortom, hoogste tijd voor een energie-boekhouding. Het Deense eiland Samsø werd binnen tien jaar energieneutraal door jaarlijks eerlijk rekenschap te geven van alles wat het eiland opkwam en afging. Dat zouden alle Nederlandse steden die beloofd hebben CO2-, klimaat- of energieneutraal te worden ook moeten doen, Amsterdam incluis.
En om daar een persoonlijke noot aan te geven: zelf houd ik in mijn eigen stadswoning het energiegebruik ook bij, kan daardoor zien waar ik de volgende investering op moet richten en kom zo stapsgewijs dichter bij energieneutraliteit.
De potentie van Amsterdam
Een Nederlands huishouden gebruikt jaarlijks gemiddeld 1500 kuub aardgas, 3500 kWh stroom en rijdt gemiddeld 13.000 km per auto. In totaal bijna 30.000 kWh aan primaire energie. In Amsterdam zullen deze cijfers iets gunstiger zijn, maar de taak is nochtans groot. Een stad als Amsterdam heeft echter enorme potentie. Niet alleen vanwege de mogelijke energiebesparing in de bestaande gebouwenvoorraad, maar ook vanwege de grote verscheidenheid aan functies, het water en de groene stadsregio. De stad heeft weliswaar niet veel horizontaal oppervlak ter beschikking, maar wel veel verticaal oppervlak, waar we veel nuttiger gebruik van kunnen maken. En wat te denken van een warmtenet in de grachten van het centrum, waardoor de monumenten aldaar niet per se esthetisch aangetast hoeven worden om energetisch aangepast te worden.
Financiële brandstof
De grootste kracht van Amsterdam ligt echter in de mensen. Gemiddeld maatschappelijk betrokken en solidair, milieu- en gezondheidsbewust, sociaal en liberaal, creatief en trots op haar stad, is de bevolking zelf al een enorme energiekracht. Mijn ervaring als voormalige Amsterdammer is dat burgers en bedrijven qua duurzaamheid al snel verder willen dan de gemeentelijke diensten.
Niet iedereen heeft echter de middelen. Daarom stel ik ook voor om ofwel via het gemeentelijk eigen vermogen, ofwel via bancaire revolving funds, ofwel via steun van de centrale overheid, leningen ter beschikking te stellen die binnen zekere tijd via energiebesparingen terugbetaald kunnen worden. Ik heb eraan gerekend en het kan. Een win-win-winsituatie: de gemeente steunt haar eigen burgerij, die meewerkt aan de verduurzaming van de stad, waarbij beiden er financieel beter van worden. In de Australische staat Victoria wordt al gewerkt met dergelijke leningen, terug te betalen in zeven jaar en gekoppeld aan een energieprestatiecontract. Dit systeem heeft al geleid tot 30-50 procent energiereductie bij bestaande gebouwen, terwijl de leningverstrekker zijn geld met inflatiecorrectie terugontvangt.
Zonder deze financiële brandstof gaat de duurzaamheidsmotor nooit hard genoeg lopen, vrees ik.
Van den Dobbelsteen is hoogleraar Klimaatontwerp & Duurzaamheid aan de Faculteit Bouwkunde van de TU Delft. Sinds 2008 is hij adviseur en expert auteur bij www.duurzaamgebouwd.nl, consultant bij Susteen Consult en jurylid bij de Gulden Feniks. |
Aan de slag
De uitdaging waar we voor staan vraagt om kijken over grenzen, denken op verschillende schaalniveaus, vinden van integrale oplossingen en betrekken van alle belanghebbenden. Complex, maar boeiend.
Er is nog een lange weg te gaan, maar elke reis begint met een eerste stap. En net als bij een vakantie: het doel is belangrijk, maar de reis zelf moet vooral plezierig zijn.
Grote vooruitgang maakt tevredener dan vertraging. Het slimste jongetje van de klas lijkt politiek een scheldwoord geworden, alsof meehobbelen in de middenmoot of achteraan (wat Nederland qua duurzaamheid doet) zo leuk is. Zie het liever als sport. Laten we eens sneller gaan lopen dan anderen en als eerste stadsmetropool de zaakjes volledig op orde te hebben.
Stel je de energie voor die dat zal geven…