Oud-supervisor IJ-oevers Tjeerd Dijkstra is tevreden met resultaat
Toen ruim twintig jaar geleden het denken over de herontwikkeling van de Zuidelijke IJ-oever nog in de kinderschoenen stond, werd Dijkstra op verzoek van de Amsterdamse gemeenteraad gevraagd de kwaliteit van de toekomstige bouwplannen te bewaken. “Normaal gesproken kan een gemeente op twee momenten van zich doen spreken. De stad heeft greep op het stedenbouwkundige plan. En Welstand toetst tegen het einde van het ontwerpproces de kwaliteit van het gebouw. Maar op dat moment valt er aan een ontwerp niet veel meer te veranderen. De gemeenteraad wilde er zeker van zijn dat bij deze belangrijke ontwikkeling, het gaat om niks minder dan de bouw van een nieuw stadscentrum, welstandstoezicht gelijk zou opgaan met het ontwerp van de stedenbouwkundige plannen.”
Voor Dijkstra begon het werk pas echt na het afblazen van de plannen van Amsterdam Waterfront. Voorafgaand aan het debacle stelde hij zich al op het standpunt dat de ontwikkeling van de IJ-oever beter in afzonderlijke onderdelen kon worden opgesplitst. “Projectontwikkeling kan alleen slagen als de overheid de juiste condities creëert. Een project dient altijd overzichtelijk te zijn; met een helder begin en een duidelijk einde. Anders is het voor ontwikkelaars volkomen onmogelijk tot een juiste inschatting van de risico’s te komen.”
Aan die voorwaarde werd volgens hem bij Amsterdam Waterfont juist niet voldaan. “Alle uitvoerende bevoegdheden waren overgedragen aan ING. De Dienst Ruimtelijke Ordening was daar nauwelijks meer bij betrokken. En architect Rem Koolhaas zou met een atelier van jonge veelbelovende architecten in twee jaar tijd het bouwplan uitdenken. Maar de ontwikkeling van de IJ-oever is zo groot en zo ingewikkeld, dat is menselijkerwijze niet in één keer te doen. Dan ontstaat onzekerheid. Groeit het wantrouwen en is een mislukking onvermijdelijk.”
Als voorpost van het reguliere welstandstoezicht heeft Dijkstra over een reeks van jaren samen met een supervisieteam vrijwel alle opdrachtgevers geadviseerd over de architectenkeuze. En heeft hij opdrachtgevers vanaf het eerste begin uitgelegd hoe hun plannen het beste zouden passen in het stedenbouwkundige kader. “Het is me gelukt om over een periode van dertien jaar bij alle projecten van enig belang over die kilometerslange IJ-oever vanaf een heel vroeg stadium met opdrachtgevers overleg te hebben. Met een heel goed resultaat. Niet één keer heeft Welstand een plan afgewezen. Soms was er applaus.”
Nieuw soort stedelijkheid
Voorafgaand aan het interview heeft Dijkstra nog op de Oostelijke Handelskade rondgekeken, het deelgebied waar de bouwactiviteiten het meest zijn gevorderd. Hij is tevreden en hier en daar zelfs enthousiast over het resultaat. “Er is een voor Amsterdam nieuw soort van stedelijkheid ontstaan. Met grote gebouwen in een dichte pakking aan een besloten openbaar gebied met pleinen en stegen. Met een grote mate van variatie.” Hij spreekt in dit verband over een bijzonder leerproces van architectuur en stedenbouw. “Door in een grote dichtheid zo’n gevarieerd programma te bouwen, waarbij gebouwen soms over elkaar heen zijn gebouwd, blijkt het mogelijk tot een geheel nieuwe stedelijke compositie te komen.”
Het had aan de Oostelijke Handelskade ook heel anders kunnen aflopen.“Aanvankelijk was er het plan om alle pakhuizen te slopen. Daar heb ik me vanaf het eerste moment tegen verzet. Indertijd wist ik niet precies waarom ik dat niet wilde, maar ik vond het simpelweg jammer als het historische milieu zou verdwijnen. Als supervisor bij de bebouwing van het KNSM-eiland heb ik geleerd dat het handhaven van bestaande bebouwing inspirerend kan zijn en aanleiding kan geven tot bijzondere oplossingen. Ik ben absoluut tegen nostalgie. Dat is dodelijk. Ik ben al helemaal niet bang voor de toekomst. Maar het verleden heb je nodig om het heden te begrijpen. Een mens kan niet bestaan zonder het erfelijke materiaal in zijn genen. Dat geldt ook voor stedenbouw. Als je het geheugen helemaal uitwist, dan wordt het vervolgens heel moeilijk echt iets nieuws te maken.”
Maar Dijkstra geeft toe dat hij het bij het beoordelen van de plannen voor de Oostelijke Handelskade wel eens Spaans benauwd heeft gehad. “De handhaving van de pakhuizen was slechts één van de complicerende factoren. De Oostelijke Handelskade is ook een geïsoleerd gelegen terrein. Smal. Door alle spoorlijnen sterk afgescheiden van de stad. Om zo’n gebied een zelfstandig bestaan te geven is een hoge dichtheid absoluut noodzakelijk, maar de gemeente stelde daar op haar beurt wel beperkingen aan. De maximale bouwhoogte werd vastgesteld op dertig meter.”
Juist de ‘onmogelijke’ opgave om een omvangrijk programma te realiseren op een beperkt oppervlakte zonder daarbij de hoogte in te gaan, heeft er volgens hem toe geleid dat het project als geheel uiteindelijk zo goed is geslaagd. “Juist als het zo lastig is, dan komt het aan op het beste ontwerp. Dan moeten architecten zich inspannen goede plattegronden te maken. Dan moet er goed worden nagedacht over bezonning. Dan is het zaak ervoor te zorgen dat mensen kunnen genieten van een uitzonderlijk uitzicht. Als de openbare ruimte schaars is, dan moet de beschikbare ruimte optimaal worden gebruikt. Iedereen heeft zich daar enorm voor ingespannen.”
Hij verwijst naar de bijzondere openbare ruimte die in het gebied is ontstaan. Het stedenbouwkundige plan is zo opgezet, dat waar mogelijk sprake is van een voor het publiek doorgaande buitenruimte tussen de gebouwen. Met wisselend uitzicht naar het IJ en de stad. Met een keur aan kleine en grotere pleinen. En altijd op een hoogwaardige manier afgewerkt. “Het gebied is nog jong. We kunnen nu nog niet overzien hoe dat in de praktijk allemaal zal functioneren. Maar zoals de oude stad zijn stegen heeft, zijn hier nieuwe beschutte plekken gecreëerd.”
Noordwaarts
Van de bebouwing van de Zuidelijke IJ-oever kunnen de bewoners van de overkant leren.
Ook daar vervult hij een rol als adviseur. Dijkstra geeft leiding aan een werkgroep van de Amsterdamse Raad voor de Stadsontwikkeling, die adviezen zal uitbrengen over de ontwikkeling van de Noordelijke IJ-oever. Zijn aandacht gaat op dit moment uit naar de beste toekomst voor de omgeving van het Tolhuis en de Sixhaven. Dit parkachtige gebied rond de monding van het Noord-Hollands Kanaal dient naar zijn stellige overtuiging een cultureel-recreatieve functie te krijgen en te worden gevrijwaard van woningbouw. Het Hamerstraat-gebied acht hij bij uitstek geschikt voor het combineren van wonen en werken.
“Tegenover het Java-eiland heerst nu nog de industrie. Maar dat kan heel gauw veranderen. Het gebied, waar nu nog veel arbeidsextensieve bedrijven zijn gevestigd, leent zich goed voor combinaties van werken en wonen. Ten oosten daarvan, het domein van echte industriële bedrijvigheid, zal in de toekomst het accent wellicht meer op wonen komen te liggen. Het minder geslaagde jeugdwerk van Koolhaas rond het IJ-plein hoeft niet te wijken. Ik ben niet van afbreken, zelfs niet van mislukkingen. Mensen moeten leren leven met de dingen die mislukken, anders leren we nooit wat. Maar we zullen ook aan die noordelijke oever op plekken die zich daarvoor lenen in een hoge dichtheid moeten bouwen.”
Misschien met hoogbouw. Wat aan de Oostelijke Handelskade vanwege de strak voorgeschreven bouwhoogte geen gestalte heeft gekregen, mag daar van hem alsnog gebeuren.“Hoogbouw kan goed werken. Dan denk ik niet in eerste plaats aan losse gebouwen in het groen. Maar met een ritme van torens kan iets worden toegevoegd aan een dicht bebouwde basisstructuur. Dat is ook wat je ervaart bij een bezoek aan New York. Op straatniveau beleeft een mens niet die hoge gebouwen. Je hebt alleen visueel contact met de onderste bouwlagen. Die kunnen, zoals dat dus ook op de Oostelijke Handelskade is gebeurd, zorgen voor een levendige sfeer, maar dan wel in contrast met de voor Noord zo typerende parkachtige omgeving.”
Wat dat betreft kan van hem in Noord net als op de Zuidelijke IJ-oever de geschiedenis als inspiratiebron dienen. Het gebied kan profiteren van het al aanwezige Vliegenbos. Er ligt aan de achterzijde een prachtige oude dijk. Hij is ook een groot voorstander van investeren in verkeer over water. In het verlengde van de Jan Schaeferbrug kan als het aan hem ligt een nieuwe hefbrug worden gebouwd. “Het IJ wordt door de bebouwing van beide oevers van enorme economische betekenis. Het nieuwe kloppende hart van de stad.Daar ben ik van overtuigd.”
Bert Pots