Overslaan en naar de inhoud gaan
Top
Column: Als ik het voor het zeggen had
Minder onderzoek graag

Onderzoekers vinden al gauw dat nader onderzoek nodig is. Laat ik het daarom maar eens anders doen, nu ik het toch even voor het zeggen heb. Mag het niet een beetje minder?

Jeroen Slot

Jeroen Slot is hoofd onderzoek en beleidsinformatie van de dienst Onderzoek en Statistiek (O+S) van de gemeente Amsterdam


Meten is weten, leert het gezegde, maar zo langzamerhand betekent het: als we maar tellen is het goed. De recente discussie in dit blad over de vraag hoeveel nieuwbouwwoningen er in Amsterdam zijn gebouwd, is daarvan een goed voorbeeld. Iedereen meet ‘t en niemand weet ‘t. Erger nog: het leidt af van de veel belangrijker vraag hoe de totale voorraad in Amsterdam en de regio zich ontwikkelt in relatie tot de (toekomstige) behoefte. Ik pleit voor ander onderzoek, in plaats van nader onderzoek.
Onlangs legden wij Amsterdammers een paar eenvoudige vragen voor. Neem drie bekenden in gedachten die in Amsterdam wonen, was de eerste. Wonen zij wel of niet rechtmatig in hun huis, was de volgende. Dan blijkt dat zo’n 15 procent van deze ‘bekenden’ niet rechtmatig woont. Bij jongeren, kleine huishoudens, studenten en hoger opgeleiden liggen die percentages wat hoger dan bij gezinnen of 65-plussers. Precies wat je mag verwachten: juist voor die eerste groepen is het wonen in de stad een aantrekkelijke start.
In de krant stond onlangs wat de ‘operatie Siena’ heeft opgeleverd. Vijf bemiddelingsbureaus bleken samen 1500 woningen onrechtmatig aan te bieden, waarvan de helft van sociale verhuurders. Niet stiekem, maar gewoon via internet. De druk op de woningmarkt is groot. En de schaal waarop wordt gesjoemeld, is van een totaal andere orde dan de marges in de nieuwbouwdiscussie. Ik noem deze resultaten niet omdat ik denk dat ze per se wijzen op een enorme maatschappelijke misstand. Sterker nog, misschien zit in dit omvangrijke deel van de voorraad dat zich aan de officiële cijfers onttrekt wel de dynamiek die in diezelfde officiële cijfers zo node wordt gemist. De resultaten geven aan dat twee onderwerpen te weinig aandacht krijgen. In de eerste plaats de vraag of de huidige voorraad wel voldoende mogelijkheden biedt om de emancipatiemachine op stoom te houden. Kunnen degenen die het economisch succes van de afgelopen jaren een vervolg moeten geven wel voldoende terecht in de stad? En kunnen ze lang genoeg blijven als ze er eenmaal zijn? Deze vragen vereisen precieze kennis van woningbehoeften en verhuisketens. Ook de vraag waar transformatie van de bestaande voorraad of nieuwbouw wenselijk zijn moet worden beantwoord.
Een tweede onderwerp is de betekenis van de toenemende concentratie en segregatie. Die toename blijkt uit statistieken. Maar nadere analyse laat zien dat die ontwikkeling heel goed past in het algemene patroon van suburbanisatie dat al sinds de jaren vijftig zichtbaar is: mensen verlaten de centrale delen van de stad en gaan aan de rand en (later) de suburbs wonen. Ook de allochtonen volgen nu dit patroon. In die zin is bijvoorbeeld de toegenomen concentratie van met name Marokkaanse Amsterdammers in Nieuw West te zien als een tussenstand in dit proces. Ook de nadere analyse van de concentratiegebieden levert belangrijke uitkomsten op. Zo is van gettovorming in Nieuw West niet direct sprake: de groei in concentratiegebieden hangt samen met natuurlijke aanwas en niet met het migratiesaldo van Marokkaanse Amsterdammers in die gebieden. Maar we weten nog niet genoeg. Het is immers geenszins vanzelfsprekend dat Marokkaanse Amsterdammers geruisloos in dit patroon van suburbanisatie zullen blijven passen. De huidige tussenstand leidt niet vanzelfsprekend tot de bekende eindstand. Hoe kan, zolang deze tussenstand ‘op het bord’ staat, een subtiel beleidsarrangement vorm krijgen dat volkshuisvestingsmaatregelen combineert met maatregelen op het gebied van welzijn en onderwijs.
Uit beide voorbeelden blijkt dat wie de strategische betekenis van de woningvoorraad voor de toekomstige ontwikkeling van de stad tot uitgangspunt neemt, andere vragen stelt. Volkshuisvesting is onlosmakelijk verbonden met de economische en sociale ontwikkeling van de stad.
Gemeentelijke diensten zullen bij het beantwoorden van dit soort vragen meer moeten samenwerken. Dat scheelt sowieso al een flink aantal obligate aanbevelingen en gehakketak over het ‘werkelijke’ aantal nieuwbouwwoningen. En dan voorkomen we ook dat de gemiddelde wachttijd voor een woning die van de gemiddelde levensverwachting gaat overtreffen, zoals eens de wachttijd voor kinderopvang de negen maanden ruim overtrof.

 

Trefwoord