Gemeenten in de Metropoolregio Amsterdam én de provincie Utrecht kunnen zich binnen afzienbare tijd baseren op een geïntegreerde set standaarden voor ‘toekomstbestendige woningbouw’. Althans, als de nieuwe colleges hun handtekening willen zetten onder het Convenant Toekomstbestendige Woningbouw.
De zes thema’s van het Toetsingskader
Volgens landelijke actieplannen staan gemeenten in de regio Amsterdam (MRA) op de rol voor de bouw van 175.000 woningen de komende tien jaar. Die moeten niet alleen grotendeels in de categorie ‘betaalbaar’ vallen, maar ook voldoen aan toenemende eisen op het gebied van duurzaamheid, circulair grondstoffengebruik en klimaatadaptatie.
Standaardisatie van die eisen zou veel tijd en onderzoek schelen voor individuele gemeenten, provincies, corporaties en bouwers, zegt Stan van den Berg, projectmanager Bouwen en Wonen in de Metropoolregio Amsterdam: “Verschillende organisaties formuleren ieder hun eigen ambities op het gebied van toekomstbestendig bouwen. Dit levert een gefragmenteerd speelveld op. Zo ontstaat er een situatie waarin oplossingen van bouwers in de ene gemeente wél en in andere gemeenten niet geaccepteerd worden. We wilden daarom met elkaar afspraken maken, kennis delen en heldere richtlijnen opstellen”, verklaart Van den Berg de achtergrond van het Convenant Toekomstbestendige Woningbouw.
Dat convenant bestaat uit een toetsingskader met normen op het gebied van circulariteit, energie, klimaatadaptatie, mobiliteit, biodiversiteit en gezonde leefomgeving. Uitgangspunt zijn de landelijke doelstellingen op het gebied van CO2-reductie, circulariteit en energietransitie. Er hoort ook een nieuw acroniem bij: DGPI, Duurzaamheid, Gestandaardiseerd, Prestatiegericht en Integraal.
Dood spoor
Terwijl in de MRA het initiatief voor dit toetsingskader is uitgegaan van de gemeente Amsterdam, namen in het Utrechtse juist bouwende partijen het voortouw. Verrassend, bouwers die zich sterk maken voor strengere duurzaamheidseisen?
Helemaal niet, reageert Onno Dwars, CEO Ontwikkeling van Ballast-Nedam en betrokken bij het opstellen van de normen: “We zitten met het huidige Bouwbesluit op een dood spoor. Je ziet bijvoorbeeld nu al aankomen dat we CO2-doelen niet halen en afstevenen op een volledige CO2-lockdown in 2028. De biodiversiteit is met 70 procent afgenomen. Het begint aan alle kanten te kraken. Het Bouwbesluit voldoet niet meer aan de wensen vanuit de maatschappij. Ontwikkelen moet ook gaan over zaken als circulair en natuurinclusief bouwen en deelmobiliteit.”
Dwars ziet dat gemeenten en bouwers individueel en op projectniveau aanvullende eisen hanteren. “Maar willen we echt het verschil gaan maken dan moeten we collectief hogere standaarden afspreken. Ten eerste omdat we dat moreel verplicht zijn, maar ten tweede omdat het verstandig en efficiënt is. Alle partijen kunnen zich daar dan op instellen.”
Goud, zilver en brons
Het convenant ‘Toekomstbestendige Woningbouw MRA’ moet tot lagere kosten, versnelling en duidelijkheid naar de markt zorgen. Het toetsingskader geeft voor elk onderwerp drie kwaliteitsniveaus: brons, zilver en goud. Brons is daarbij soms gelijk aan de wettelijke norm (voorzover aanwezig), maar vaak al strenger. De BENG3 norm voor het aandeel hernieuwbare energie is bijvoorbeeld bij gestapelde woningen wettelijk minimaal 40 procent, terwijl de Brons-standaard een minimum van 80 procent hanteert.
Maar waarom drie standaarden? Een politiek compromis om meer gemeenten aan boord te krijgen?
Dwars: “Je moet het vergelijken met de BREEAM-scores (= duurzaamheidscertificering) in diverse klassen. Als bouwprojecten aan Brons gaan voldoen wordt al een flinke stap gezet ten opzichte van de huidige praktijk. Dat is handig voor wethouders, juist ook bij projecten waar de gemeente geen grondeigenaar is. Goud staat voor extreem goed, iets om na te streven. De keten is daar veelal overigens nog niet klaar voor. Maar zo’n normering zorgt er wel voor dat fabrikanten en toeleveranciers weten waar ze naartoe moeten werken. Het is ook een landelijke beweging. Minister De Jonge heeft duidelijk gemaakt dat hij naar meer standaardisering wil.”
Ivo Hamelynck, programmamanager Bouwen en Wonen van de MRA en één van de trekkers van het convenant, juicht dat alleen maar toe: “Wij zijn begonnen omdat er nauwelijks standaardisatie was, met hoge kosten en trage processen tot gevolg. Als dit op landelijk niveau wordt overgenomen is onze missie volbracht.” •