Overslaan en naar de inhoud gaan
Top
90 jaar AFWC: interview met Duco Stadig, Gerard Anderiesen en Hans van Harten
"Je hebt altijd met de gemeente te maken"

De Amsterdamse Federatie van Woningcorporaties bestaat negentig jaar. Op 22 maart wordt dat gevierd met een symposium. NUL20 blikt terug met de laatste drie roergangers: Hans van Harten, directeur vanaf 2002, Gerard Anderiesen, directeur van 1994 tot 2002, en Duco Stadig (adjunct-)secretaris van 1976 tot 1994. Over kruisjeslijsten, kikkers die uit kruiwagens springen en natuurlijk de symbiotische verhouding met de gemeente, bondgenoot en tegenspeler.

Ex-wethouder Duco Stadig is de echte oudgediende in het gezelschap. Hij was zeventien jaar ‘secretaris’ bij de Federatie. Stadig: “Ik kwam in 1976. Het hele federatiebureau bestond uit mevrouw Möllenkamp en meneer Sie. Ze waren gehuisvest in een voormalige winkel en in dat hokje kon ik er ook nog wel bij. Ik kwam daar als 30-jarig jongetje binnen. Vanaf 1978 mocht ik ook de brieven namens de Federatie schrijven.”

Stadig was lang de rechterhand van Jan de Jong, directeur van de AWV en destijds voorzitter van de Federatie. “Hij had van die fantastische uitdrukkingen. ‘Dan zullen we dat even uit onze mond laten morsen’, als hij iets terloops ter sprake ging brengen. Of: ‘we zullen eens even met de verneemstok rondgaan in de achterban’. En als het al te technocratisch dreigde te worden, was het: ‘denk eraan: we hebben te maken met levend materiaal.’ De bewoners dus.” “En ken je deze nog”, voegt Anderiesen toe: ‘Een adelaar hapt niet naar muggen’.”

Het federatiebureau was destijds vooral een uitvoerend orgaan, de intermediair tussen corporaties en gemeente. De belangrijkste opdracht was om onderhands de woningproductie te regelen. Stadig: “Na de oorlog wilde de gemeente zo snel mogelijk weer gaan bouwen, zonder langdurig gekissebis tussen corporaties over wie wat ging doen.” De gemeente ontwikkelde de plannen, de Federatie verdeelde ze over de corporaties. Een krankzinnige opdeling. Stadig: “Soms zelfs binnen een bouwblok. Elke corporatie kreeg wat, omdat de Federatie moest werken met ingewikkelde compromissen. Inefficiënt natuurlijk uit oogpunt van beheer. Het is niet voor niets dat de corporaties afgelopen twintig jaar enorm aan het herverdelen zijn geslagen.”

Kruisjeslijst

Anderiesen: “Voor Duco’s tijd werd de woningproductie verdeeld over de zuilen. Die aanpak stond bekend onder de term OPA waarbij de O stond voor Het Oosten (de katholieken), de P voor Patrimonium (de christelijken) en de A voor Algemene (zoals Rochdale, Eigen Haard en AWV).”

Stadig: “Maar dat werkte niet meer toen de stadsvernieuwing begon en de grote uitbreidingsplannen zoals Gaasperdam en De Banne op tafel kwamen. Bovendien kocht de gemeente in vijf jaar tijd 35.000 particuliere woningen aan, die weer moesten worden afgezet bij de corporaties. En dat moest snel. Dat deed ik op basis van een aantal principes die de corporaties hadden afgesproken. Bijvoorbeeld: ‘één corporatie per bouwblok’, ‘maximaal drie per buurt’. De afspraak was dat alle corporaties evenveel nieuwbouwwoningen kregen en het Gemeentelijk Woningbedrijf vijftien procent. Daar komt de zogeheten kruisjeslijst op de proppen. Ik verdeelde de woningen, telde de aantallen op en kleurde die op kaarten van de stad in. Dat systeem werkte zolang de gemeente dat doelmatig vond.”

Van Harten: “Met moderne ogen fungeerde de Federatie als een puur kartel.”

Anderiesen: “Die kruisjeslijst kenmerkt de tijd dat alle productie sociale woningbouw was. Discussie over die aanpak ontstond op het moment dat er gemengd gebouwd ging worden. Het kon toch niet zo zijn dat ook koopwoningen op die manier werden verdeeld, hoorde je toen. Het einde van de kruisjeslijst kwam op 1 januari 1994. Op die dag begon ik.”

Stadig: “Dat was de tijd van de omslag, de bruteringsoperatie in 1993 en het verhaal van de ondernemende corporatie. Maar die kruisjeslijst heeft lang goed gewerkt. Het is steeds gelukt alle corporaties een taak te laten uitvoeren, al hield ik wel rekening met de capaciteiten van de individuele corporaties.”

Anderiesen: “De AWV vond heel nadrukkelijk dat daar een taak voor haar lag: daar waren we voor.”

Stadig: “Dat was echt de AWV. Dat was toch de moeder van alle corporaties.”

Anderiesen: “Ik kreeg toevallig een jaarverslag van de AWV uit 1945 op tafel. Men wilde aan de slag, de plannen lagen klaar. Wat me trof was een hele brede taakopvatting: zorg voor oude-van-dagen, voor ongehuwden, voor kleuterzorg, centrale bad- en wasinrichting, voor buurtvoorzieningen. Dat zagen zij als hun natuurlijke werkterrein.”

Toen Anderiesen in 1994 begon als directeur bij de Federatie had de kruisjeslijst een vervolg gekregen in de ABC-gebieden. Anderiesen: “A waren stadsvernieuwingsgebieden. Daar kreeg per blok één corporatie de verantwoordelijkheid en het primaat voor aankoop en renovatie. B waren de ‘beheergebieden’ zoals de Westelijke Tuinsteden en C was vrij jachtgebied. Dat laatste was een cultuurschok, maar sommige ondernemende corporaties ging dat niet ver genoeg. Ik herinner me nog een discussie met de NMa na een klacht van Het Oosten. Die heeft de Federatie gewonnen met een beroep op het belang van de stadsvernieuwing. Niettemin gaf die ABC-regeling veel gedoe en daarom hebben we er weer een einde aan gemaakt.“

Voortbestaan bedreigd

De onderlinge verhoudingen werden op proef gesteld toen in 1993 de corporaties werden verzelfstandigd.

Van Harten: “Je hebt bij zo’n federatie altijd dat de leden zich afvragen wat ze individueel willen doen en wat gemeenschappelijk. Ze willen per definitie alleen samen doen wat in hun gemeenschappelijk belang is. Dat is welbegrepen eigenbelang. Wat meespeelt, is dat de gemeente Amsterdam een formidabele tegenspeler is. Daardoor is er altijd de noodzaak van een federatie gebleven. "

Maar in 1993 staat toch het voorbestaan van de Federatie op het spel. De verzelfstandiging drijft een wig tussen de corporaties. Duco Stadig heeft het dan na 17 jaar trouwe dienst wel gezien: “In mijn laatste jaar was er een forse strijd tussen de marktdenkers en de traditionele sociale huisvesters. En ik zat daar tussenin. Toen heb ik in april al gezegd dat ik eind van het jaar zou weggaan. Het was toen nog niet duidelijk dat ik wethouder zou worden.”

Stadig wenst de nieuwe directeur Gerard Anderiesen eind ’93 veel sterkte met ‘de kruiwagen met springende kikkers’. Anderiesen: “Die beeldspraak is me acht jaar lang blijven achtervolgen.”

De corporaties moesten uitdokteren welke rol ze moesten aannemen in het door Den Haag gewijzigde speelveld. Er kwamen de commissies TOF (Toekomst Federatie) en BOF (Beleidsovereenkomst Federatie).

Anderiesen: “Daarbij is op het scherpst van de snede gediscussieerd. Met een interne beleidsovereenkomst in 1993 werd al enorm ingespeeld op de nieuwe verhoudingen. Alles was nieuw. Opeens moesten corporaties zelf bedenken wat hun prestaties waren. Het begrip kernvoorraad is toen bijvoorbeeld ontstaan.”

Er wordt dat jaar een nieuwe koers uitgezet. Anderiesen: “De commissie TOF besluit het bureau een meer onafhankelijke positie te geven. In Duco’s tijd had je de scheiding van het DB (dagelijks bestuur, nvdr)en het AB (algemeen bestuur,nvdr.), waarbij de grote jongens in het DB zaten en in feite de dienst uitmaakten. Dat was niet meer vol te houden. De Federatie kreeg een onafhankelijke voorzitter en een bureau met een directeur. Dat werd ik dus. Ik ging dus ook namens de corporaties onderhandelen met de gemeente. In Duco’s tijd gingen er altijd directeuren mee.”

Stadig: “Zo organiseerde ik draag-vlak.”

Van Harten: “Misschien is het wel de dialectiek van de tijd dat we nu bij belangrijke onderhandelingen juist wel weer corporatievertegenwoordigers meenemen. Dat kan natuurlijk ook omdat we veel minder leden hebben dan destijds.”

Anderiesen: “Dat kan nu inderdaad weer makkelijker. En destijds werd het niet meer geaccepteerd dat een paar grote jongens het regelden.”

In 1999 stond het voortbestaan nogmaals ter discussie. Anderiesen: “Dat was na het ontstaan van de consortia als FarWest in Parkstad. Het eerste wat werd geroepen: de Federatie moet nu maar aan de kant. Sommige corporaties straalden uit dat ze het verder zelf wel afkonden.”

Van Harten: “Dat is een logische reflex op de ontbolsterende zelfstandigheid. Ik had toen ik in 2002 kwam het gevoel dat de slinger al weer de andere kant opsloeg. Wel was de stemming somber omdat de bouwproductie was ingestort. En wat een wantrouwen tussen gemeente en corporaties.”

Bondgenootschap

De verzelfstandiging van de corporaties in 1993 leidt tot een cesuur in de symbiotische relatie met de gemeente.

Van Harten: “Het markeerde het einde van een vast bondgenootschap. Je haalde tot dat moment samen de subsidies op in Den Haag. Daarna moesten de partijen enorm wennen aan nieuwe verantwoordelijkheden, rollen en afspraken.” Dat ging gepaard met flink wantrouwen over en weer.

Maar ook al in Stadigs beginjaren stonden corporaties en gemeente soms lijnrecht tegenover elkaar, zoals bij de stadsvernieuwing in de Dapperbuurt. De Dienst Stadsontwikkeling had net de Bijlmer gebouwd en keek met dezelfde vernieuwingsblik naar de 19e-eeuwse wijken. Na Kattenburg en De Roomtuintjes stond de Dapperbuurt op de rol. Er was veel verzet in de buurt en van huurdersorganisaties. Stadig: “Bewoners benaderden ook de corporaties, als laatste kans om sloop af te wenden. Als wij tegenstemden, zou de gemeente wel inbinden. Ze vonden bij ons een gewillig oor, maar zomaar nee zeggen was niet eenvoudig. Ineens zag Jan de Jong een opening: de parkeergarages die overal in de plannen stonden. We hadden net die ervaring daarmee in de Bijlmer gehad. Voor alle corporaties stond vast dat ze nooit meer het beheer daarvan zouden overnemen. Dat was dus onze opstelling: als de gemeente wil herstructureren en parkeergarages bouwen, gaan we dat niet tegenhouden. Maar wij gaan geen parkeergarages beheren!”

“Wethouder Cees de Cloe had ons uitgenodigd om ons om te praten, want de PvdA-fractie had haar toestemming voor de vernieuwing afhankelijk gemaakt van een beheerregeling voor de parkeergarages. Jan de Jong bleef echter dwarsliggen. Achteraf hebben we die dag de Dapperbuurt gered.”

Anderiesen: “Daarna werd behoud van het stratenpatroon norm. Evert Bartlema heeft er nog een boekje over geschreven. Daaruit bleek dat de corporaties in de jaren zeventig toch een progressievere rol hebben gespeeld dan gedacht.”

Woningtoewijzing

Een heikel punt in de relatie met de gemeente is lang de woonruimteverdeling geweest. Tot begin jaren negentig konden Amsterdammers aanschuiven in twee rijen: lid worden van een woningcorporatie of inschrijving bij het gemeentelijke loket herhuisvesting. De gemeente wees de helft van de corporatiewoningen toe.

Anderiesen: “Er is een enorme discussie geweest om tot een ander systeem te komen. Lang wilde de gemeente zelf de uitvoering doen. Later werd overdracht bespreekbaar, maar dan moest er wel één rij komen voor alle Amsterdammers. Daar waren de verenigingen onder de corporaties weer fel tegen, want dat zou de bodem onder hun bestaan wegslaan. De toverformule was ‘de cluster’. Corporaties mochten de toewijzing zelf gaan doen als ze in een cluster met andere corporaties stapten waardoor voldoende schaalgrootte ontstond. Eerst zijn zo drie clusters geformeerd als voorloper van Woningnet. Maar de toenmalige wethouder Louis Genet wilde uiteindelijk niet.”

Stadig: “Ik heb het doorgedrukt toen ik wethouder werd.”

Van Harten: “Woningnet was een fantastische stap voorwaarts. Maar toch blijft de woonruimteverdeling de gemoederen binnen de Federatie nog altijd enorm bezig houden. Het blijft moeilijk elkaar op dat punt te vinden. “

Subsidiejunks

Vanaf 1994 verandert de rol van de Federatie. In Stadigs tijd moest veel worden geregeld, moesten lokale en landelijke maatregelen en regels worden vertaald en uitgevoerd. Anderiesen: “Dat hield in mijn tijd op: Daarvoor kwam monitoring en onderzoek in de plaats.”

En onderhandelen met de gemeente natuurlijk, dat bleef. “Of we nu willen of niet, we hebben altijd met de gemeente te maken”, voegt Van Harten toe.

Van Harten: “Voor mij als nieuwkomer in Amsterdam was het in 2002 een spannend jaar. Hield je die dertien clubs een beetje op een lijn. Dat lukte toen via de nieuwe productieafspraken van dat jaar. Dat was voor mij de lakmoesproef dat er nog voldoende rek in de Federatie zat. Er waren best een paar corporaties tussen die ook hun eigen boontjes hadden kunnen doppen. We hebben toch een middenweg kunnen vinden om die overeenkomst te sluiten. Deze afspraken hebben geholpen de bouwproductie uit het dal te krijgen.”

De bouwstagnatie begin deze eeuw zet de verhouding tussen corporaties en gemeente op scherp. Anderiesen: “Er zat zoveel wantrouwen over en weer. Maar dat is mensenwerk, je kunt dat veranderen. Dat is ook gebeurd.”

Van Harten: “Maar Duco, jij hebt wel eens een bom onder onze samenwerking gelegd met je interview in NUL20 waarin je stelt: ik maak geen afspraken meer met collectieven.”

Stadig: “Maar ik heb heel lang de Federatie vreselijk geholpen hoor. Dat heb ik pas gezegd toen ik er al acht jaar zat. Er moest ook wat gebeuren. Er werd niet gebouwd en ik zat met dat kartel. Dan ga je een beetje prikken. Toen heb ik ook studentenhuisvester Duwo in de stad toegelaten. Er waren corporaties die nooit wat deden. En je had de Bijdendijken die alsmaar met nieuwe dingen kwamen. Als die naar me toekwamen stuurde ik die natuurlijk niet weg. Je had corporatiedirecteuren die zeiden: ‘kom maar naar me toe met plannen’. Dan zei ik: ‘nee, kom jij maar’.”

Anderiesen: “Er was enige tijd een waterscheiding tussen corporaties die geloofden in onderlinge samenwerking en de marktdenkers. Het is wel duidelijk wie gewonnen heeft.”

Stadig: “Er zat ook een element van luiheid in.”

In hetzelfde NUL20-interview noemde Stadig corporaties ‘subsidiejunks’. Stadig: “Dat was deels voor de tribune. Maar het was natuurlijk wel waar. De eerste reflex van corporaties was toch altijd: wat doet de overheid?”

Van Harten: “Maar zo was dat ook. We waren het erg gewend dat de overheid het voortouw nam, met programma’s en subsidies.”

Anderiesen herinnert zich de eerste vernieuwingsplannen voor de Westelijke Tuinsteden. “Er lag niet eens zo’n ambitieus plan, maar de natuurlijke reflex was toch: kunnen we effe vangen. In die periode na 1994 hebben we een verschuiving gezien van een kader gedomineerd door subsidies, naar corporaties die zelf volledig de financiële verantwoordelijkheid nemen voor gebiedsontwikkeling. Zie het huidige Parkstad-akkoord. Dat proces is nagenoeg voltooid.”

Toekomst

Zelfs als binnenkort wellicht nog maar vijf corporaties over zijn in Amsterdam, ziet Van Harten nog een goede toekomst voor de Federatie. “Het belang van onderzoek en monitoring zie ik alleen maar toenemen. We moeten steeds beter verantwoording kunnen afleggen. Maar de verhouding met de corporaties is natuurlijk enorm veranderd sinds Duco’s tijd. Hij was de enige doctorandus in de sector. Nu hebben de corporaties grote denktanks. Je moet daarom als Federatie veel meer tussen je leden staan, een netwerkorganisatie zijn en een platform bieden. We organiseren veel activiteiten om kennis uit te wisselen. Ik ben vaak verrast hoe goed dat werkt, hoewel ze ook concurrenten zijn.” En altijd zijn er de onderhandelingen met de gemeente. Kort geleden sloot de Federatie weer een veelomvattend akkoord met de gemeente.

Niet alleen Van Harten en Anderiesen zijn tevreden over het akkoord, ook oud-wethouder Stadig. Even eenstemmig zijn de heren ten slotte over de kabinetsplannen voor de woningsector: die zijn heel slecht. Door de patstelling tussen CDA en PvdA over de hypotheekrenteaftrek en huurliberalisering gaat er helemaal niets gebeuren. Van Harten: “Er wordt volledig om de hete brij heengelopen. Een staatscommissie die zou adviseren over de woningmarkt was toch wel het minste geweest.“

Stadig: “Dat komt door Balkenende. Over de hypotheekrenteaftrek mag niet gesproken worden.”

“Dat wil natuurlijk niet zeggen dat er niets verandert”, besluit Anderiesen. “Het proces van stedelijke vernieuwing en wijkverbetering loopt. En de discussie over de betaalbaarheid van huurwoningen zal gewoon doorgaan.”

Fred van der Molen

Trefwoord